Suburbaniteit als opgave

Er zijn steden die de meeste Nederlanders nauwelijks als stad ervaren. Dat zijn de dorpen die dankzij door de rijksoverheid aangewezen werden als groeikern voor een naburige stad, zoals dat in 1962 gebeurde met Zoetermeer. Daar vervijfvoudigde sindsdien het inwoneraantal. Maar ook de nieuwe steden Almere en Lelystad worden door menig stedeling nogal meewarig als provinciaal bestempeld. Het idee is dat een stad als Zoetermeer bij Den Haag hoort, Nieuwegein bij Utrecht, en dat mensen uit Almere liever gaan stappen in Amsterdam.

Blauwe Kamer 5 2012

Atlas nieuwe steden

Zo zou je bijna vergeten dat er in de afgelopen zestig jaar zo’n vijftien nieuwe steden zijn ontwikkeld, waaronder ook Houten, Capelle aan de IJssel, Spijkenisse en Haarlemmermeer, die in hun ruimtelijke ontwikkeling belemmerd worden door een wel heel negatief beeld. Althans, dat is wat de auteurs van de Atlas nieuwe steden stellen. Want door dat negatieve imago worden hele grote bevolkingsgroepen als tweederangs weg gezet. “Men staart zich blind op een achteruitgang die is gebaseerd op lijsten met statistische gegevens, terwijl er weinig bekend is over het dagelijks leven en de waardering die er voor deze wijken bestaat. het getuigt allemaal van weinig compassie met de bestaande nieuwe stad als middle landscape van de (lagere) middenklasse.”

In de Atlas nieuwe steden presenteren onderzoekers Arnold Reijndorp, Like Bijlsma en Ivan Nio hoe deze groeikernen zijn bedacht, ontworpen, gepland en vervolgens uitgegroeid tot wat veel mensen als de non-descripte stedelijkheid ervaren, waarvoor stedenbouwkundigen de term ‘suburbaan’ hebben bedacht. Het zijn echter juist die non-descripte, suburbane kwaliteiten die volgens de auteurs de aandacht nodig hebben: “rust, groen en ruimte, maar ook onderwijs en goede dagelijkse voorzieningen.” Volgens de auteurs is er vraag naar ‘suburbaan comfort’, en moet daar meer aandacht voor komen.

De auteurs laten in de atlas zien dat achter de meewarige blik van de stedeling de nieuwe steden of voormalige groeikernen een zeer belangrijke kwestie zijn in de Nederlandse ruimtelijke ordening, en dat die kwestie onder de mat dreigt te worden geveegd. Mensen wonen er niet meer alleen, Nieuwegein en Haarlemmermeer zijn ook echte werksteden geworden. Toch worden dergelijke suburbane milieus nog altijd in resonantie met de kritiek van Jane Jacobs op de urban sprawl als een negatieve gril van de tijdgeest gezien. “Het voltooien van de suburbaniteit wordt zelden als een opgave geformuleerd.” En het is juist dat wat Reijndorp, Bijlsma en Nio in de Atlas nieuwe steden doen.

Arnold Reijndorp, Like Bijlsma en Ivan Nio, Atlas nieuwe steden – De verstedelijking van de groeikernen. Valiz, ISBN 9789078088622, € 29,50

Interactie in de delta

‘De Hollandse Metropool bestaat, maar we zijn nog maar net gestart met een serieus beleid en met serieuze projecten gericht op zijn ontwikkeling’, concludeert Maurits de Hoog in De Hollandse metropool. ‘In een delta city region gaat dat anders in zijn werk dan in een centraal gestuurde capital city region.’ Volgens De Hoog, die dit jaar afscheid nam als praktijkhoogleraar Stedenbouwkundig ontwerpen aan de TU Delft, moet in een deltametropool als de Randstad het ontwerpvizier gericht zijn op het verbeteren van wat hij noemt ‘interactiemilieus’. ‘Hoogwaardige faciliteiten voor ontmoeting en uitwisseling met een internationaal bereik vormen de kern van de hedendaagse metropool en een belangrijke nieuwe opgave voor ruimtelijk beleid en interventies’, zo legt hij in het begin van het boek uit.

Blauwe Kamer 4 2012

De Hollandse metropool

Daarmee lijkt De Hollandse metropool wel op een planologische benadering van de verstedelijking in de Randstad. Maar dat is het niet. De Hoog schreef een helder boek, waarin hij stedenbouwkundig belangrijke clusters analyseert en typeert tegen de achtergrond van het Nederlandse ruimtelijk beleid. Hij behandelt achtereenvolgens cultuurclusters, congresclusters, en kennisclusters, en laat zien hoe die in de steden in de Randstad ruimtelijk zijn georganiseerd, maar ook hoe die in verhouding staan tot clusters in andere steden in de Randstad.

Het stedenbouwkundig interessante aan De Hollandse metropool is dat De Hoog niet alleen een internationaal vergelijkende analyse maakt van de stedelijke kwaliteiten van de Randstad en de grotere steden daarin, maar ook dat hij een typologie ontwikkelt voor de drie typen clusters en meer in abstracte zin ook voor de interactiemilieus op zichzelf: gebouwde (centrum, hovencomplex, terminal), stedelijke (plein, straat, front, kwartier, district), groene (tuin, werf, park, campus), en neutrale (terrein, veld, areaal, gebied, streek) interactiemilieus.

Vervolgens komt hij tot de conclusie dat elf stedelijke gebieden de ‘grootste en meest krachtige grootstedelijke interactiemilieus in de Hollandse Metropool’ vormen: de binnensteden van Amsterdam en Den Haag, de kennisclusters van de TU Delft in Delft en de Uithof in Utrecht, en zeven ‘opkomende districten’: de Rotterdamse binnenstad met het Museumpark en de Leuvehaven, het centrum van Utrecht, in Amsterdam de cultuurclusters rond Leidseplein-Museumplein, de oostelijke binnenstad en de Zuidas, de ‘internationale zone’ rond het Gemeentemuseum in Den Haag, en het zeefront van Scheveningen. Zo komt De Hoog analyserend en typerend tot aanbevelingen en aanwijzingen voor een stedenbouwkundige aanpak van de Hollandse deltametropool, waarin interactie en samenwerking centraal staat.

Maurits de Hoog, De Hollandse metropool – Ontwerpen aan de kwaliteit van interactiemilileus. Thoth, ISBN 9789068685893, € 34,50

De K. van Kerkstra

Klaas Kerkstra was een van de eerste columnisten van Blauwe Kamer. De toenmalige hoogleraar Landschapsarchitectuur aan de Landbouwuniversiteit schreef in de jaren negentig onder het pseudoniem K. 31 stukken die nu gebundeld zijn in het boekje Wat mooi betreft. De titel van het boekje refereert aan de titel die Kerkstra voor vier van zijn columns gebruikte. Die vier laten mooi zien hoe Kerkstra zijn taak als columnist opvatte. Hij combineerde Griekse filosofie met popmuziek, kwantumtheorie met beleidsteksten, refereerde lichtjes aan de actualiteit, en verzon een vaak snedig geschreven kronkel die aan het eind een zeer genuanceerd maar toch hard oordeel velde over landschap en cultuur in de brede zin.

Blauwe Kamer 4 2012

Wat mooi betreft

K. hoefde geen aanleiding te hebben om een column te schrijven, en dat maakt zijn stukken ook nu nog leesbaar en aangenaam. Ze zetten je als lezer aan het denken, en de minder erudiete lezer aan het zoeken op internet. Soms begint een column met een krantenartikel, over een megapark in Friesland bijvoorbeeld, soms met een symposium dat Kerkstra bijwoonde, soms met een bezoek aan de supermarkt, vaak komt het door Kerkstra verfoeide postmodernisme aan bod, maar vaker duikt hij de literatuur in met een prachtige beginzin over een klassieker. Bijvoorbeeld: ‘Naar gangbare opvatting wordt op 26 april 1336 de schoonheid van het landschap ontdekt door Franscesco Petrarca, als hij samen met broer Gherardo de 1912 meter hoge Mont Ventoux beklimt, nieuwsgierig naar het panorama vanaf de top.’

Klaas Kerkstra, Wat mooi betreft – Over landschap en cultuur. Blauwdruk, ISBN 9789075271706, € 9,90

Historie stadslandbouw light

Stadslandbouw is een vreemde term, die eerder iets zegt over het huidige tijdsgewricht dan over de relatie tussen stad en landbouw. De stadslandbouw die tegenwoordig welhaast een hype is, vertegenwoordigt een wel erg scheve verhouding tussen stad en landbouw. De stad is allesoverheersend, de landbouw is een kleine niche en volgens zwartkijkers niet meer dan een hobby van stedelingen die er vooral hun eigen leefstijl mee willen etaleren. Dus wat moet je nu eigenlijk als stedenbouwkundige of landschapsarchitect met dit nieuwe fenomeen, de stadslandbouw?

Blauwe Kamer 4 2012

Vlaaien op de Neude

Deze vraag en deze verwarrende gedachten komen op na het lezen van het boek Vlaaien op de Neude van landschapsarchitect Frank Stroeken. Hij beschrijft hoe stad en landbouw zich in en rond Utrecht ontwikkelen vanaf het moment dat de Romeinen daar een nederzetting bouwden. Stroeken laat mooi zien hoe de stad het omringende landschap verandert, en wat de invloed is van de voedselproductie en -handel voor de stedenbouw van Utrecht. Toen Utrecht zich in 1122 stad mocht noemen, waren er binnen de stadsmuren akkers, moestuinen, boomgaarden en weilanden. Rond 1600 worden de laatste groene plekken bebouwd en liggen de meeste moestuinen vlak buiten de stadsmuren. Utrechtenaren hadden veel landbouwgrond in de omgeving in eigendom, in 1540 rond Houten en Werkhoven wel tot 80 procent, en bepaalden daarom mede hoe die werd gebruikt. Er ontstond specialisatie: graan- en fruitteelt op de klei- en zavelgronden langs de Oude en Kromme Rijn, veeteelt op de veenweiden, op de Heuvelrug was de landbouw marginaal en niet op de stad gericht.

Je ziet de verhouding tussen stad en landbouw zich als het waren omdraaien: tot ver in de middeleeuwen was Utrecht eerder een verzameling gebouwen of dorpjes in een agrarisch gebied binnen stadsmuren, pas na de zestiende eeuw ontstaat er een stad die dankzij zijn groeiende bevolking bepaalt hoe het agrarische landschap eruitziet. En juist die omkering maakt dat je in verwarring raakt over de term stadslandbouw. Want net zoals je Utrecht in de tijd van de Romeinen nauwelijks een stad kan noemen, kun je de landbouw in het huidige Utrecht nauwelijks voedselproductie noemen. Overigens is er een overeenkomst: de Romeinen importeerden ook al veel voedsel, waaronder graan uit Engeland, en de stad Utrecht is nu voor zijn voedsel afhankelijk van een grondgebied dat meer dan vier keer zo groot is als de provincie Utrecht.

Vlaaien op de Neude is in de hype van de stadslandbouw, die nogal eens wil worden overspoeld met wilde ideeën, een opvallend nuchtere en genuanceerde – light –geschiedschrijving van de voedselproductie in en rondom een van de oudste steden van Nederland. Het is een makkelijk leesbaar boek, ondanks de soms wat omzichtige en afstandelijke stijl, en voorzien van illustratieve kaarten die in vogelvlucht laten zien hoe bijvoorbeeld de voedselmarkten zich in de stad uitbreiden en verspreiden. Wat mij betreft is het boek ook een voorbeeld van goede landschappelijke geschiedschrijving, met de blik van de stadslandbouw als wisselende relatie tussen stad en landschap.

Frank Stroeken, Vlaaien op de Neude – 2000 jaar stadslandbouw en voedsellandschap in Utrecht. Terra Incognita, € 17,95 

Ontgronden

Ophoogzand, grind, industriezand, kalksteen en klei, dat werd en wordt allemaal gewonnen in grootschalige ontgrondingen. Volgens adviseur Roelof Bak is er ondanks de enorme ruimtelijke gevolgen van dergelijke oppervlaktemijnbouw weinig aandacht voor de herinrichting en herbestemming van deze terreinen. In Uit eigen bodem geeft hij daarom een uitgebreid overzicht van de winning van oppervlaktedelfstoffen, de gevolgen hiervan op milieu en landschap, en de mogelijkheden die er zijn om ontgrondingsterreinen om te vormen tot strandbaden, viswater, golfbanen, natuur, afvalstort of landbouwgebied.

Blauwe Kamer 4 2012

De zoektocht naar oppervlaktedelfstoffen zal het Nederlandse landschap blijven veranderen. Bak schat dat bijna 80 procent van de in Nederland benodigde bouwgrondstoffen in Nederland gewonnen moet worden, en dat schommelt in totaal tussen de 80 en meer dan 120 miljoen ton kalksteen, klei, grind en zand per jaar. Kalksteen komt uit Zuid-Limburg, net als grind. Industriezand komt uit het stroomgebied van de grote rivieren, van de klei komt 60 procent uit Gelderland.

Uit eigen bodem biedt een compleet overzicht van alle aspecten van ontgronding, en vormt daarmee een goede basis voor creatieve ideeën om de ingrijpende landschappelijke veranderingen van ontgronding vorm te geven. Bak geeft al een idee aan de hand van twaalf bestemmingsmogelijkheden van ontgrondingen, van viswater tot afvalberging.

Rudolf Bak, Uit eigen bodem – Facetten van ontgrondingen. ISBN 9789490915025, € 42 (te bestellen via rudolf.bak@casema.nl)

‘Streekproducten hebben geen last van de crisis’

De Veluwe is elf Erkend Veluwse Streekproducten rijker: brood, wijn, bier, eieren, aardappelen, gerookte forel, bronwater en stoofpotjes. Gegarandeerd gemaakt door Veluwenaren van Veluwse grondstoffen. Wellicht is dit een mooie start voor een intensieve samenwerking tussen ondernemers voor een betere, ambachtelijkere en duurzamere voedselproductie op de Veluwe.

Nieuwe Veluwe, augustus 2012

Een druilerige dag, maar de parkeerplaats van ’t Smallert in Emst staat toch behoorlijk vol. Mannen en jongens laden hengels, zitkisten, schepnetten en andere spullen uit de auto om op de forellen te vissen in de visvijvers van het recreatiepark. Op het erf van De Lankerenhof in Voorthuizen is het kakelen van de kippen het enige rumoer dat je hoort. Bruine kippen scharrelen rond in de groene omgeving en in de skybox kun je kijken naar de kuikens die later biologische eieren gaan leggen.

Twee totaal verschillende bedrijven, elk met een compleet andere sfeer. Toch hebben ze één ding gemeen: ze produceren een Erkend Veluws Streekproduct. ’t Smallert kweekt forel en zalmforel, die ambachtelijk in grote rooktonnen op de gewenste smaak worden gebracht. De Lankerenhof produceert biologische eieren met voer uit de Veluwe, die onder de naam Bleieren in de streek worden verkocht.

Certificaat

Op 25 mei kregen de eerste elf Veluwse producenten het certificaat Erkend Veluws Streekproduct. Twee bakkers voor Veluws brood en twee wijngaarden voor hun wijnen. Akkerbouwbedrijf De Blekenbrink in Klarenbeek teelt moderne en traditionele aardappelrassen, Veluwse Streekproducten uit Vaassen stooft lekkere stoofpotjes van Veluwse edelherten en wilde zwijnen, De Veluwse Heidebrouwerij brouwt bier in Ede en aQaaQa bottelt Veluws bronwater op landgoed Rhederoord in De Steeg. Allemaal voldoen ze aan de vijf eisen die Stichting Erkend Streekproduct aan de producten stelt (zie kader).

‘Het certificaat laat zien dat het klopt wat een ondernemer doet’, legt René de Bruin van Streekeigen Producten Nederland (SPN) uit. SPN beheert het Erkend Veluwse Streekproduct en toetst de producten op de vijf eisen. ‘Omdat de toetsing onafhankelijk gebeurt, krijgt het verhaal van de ondernemer onderbouwing en wordt het onderschreven. Het laat zien dat hij zich inzet voor het streekeigene, maar ook voor duurzaamheid, diervriendelijkheid en het landschap.’

‘Het certificaat betekent dat nu eindelijk vastligt wat je al jaren doet’, zegt Gerrit Hammink van de Veluwse Heidebrouwerij vanachter de toog van zijn café, met uitzicht op de brouwerij. Hammink begon als hobby te brouwen met regionale gerst en hop, en combineerde dat met een vleugje honing van de Ginkelse Heide tot een uniek smakend biertje, het Veluwse Heidebier. Sinds dit jaar heeft de brouwerij een professionele locatie, in een van de monumentale gebouwen van de door militairen verlaten Prins Mauritskazerne in Ede. Daar brouwt Hammink niet alleen, hij geeft ook rondleidingen en leert mensen zelf brouwen.

Ambachtelijk en regionaal samenwerken

Zo combineren de erkende producenten vaak regionale grondstoffen en een ambachtelijke werkwijze met een regiogerichte verkoop en marketing. De Blekerbrink verkoopt de aardappelen alleen op de boerderij. De twee bakkers betrekken hun meel van Veluwse akkerbouwers en molenaars. Bakker Piet werkt samen met graanteler Aart Versteeg in Uddel, Biologische Zadenkwekerij De Bolster in Epe en Molen De Maagd in Hulshorst. Bakkerij Tom van Otterloo doet dit met biologische boerderij De Kruytbosch in Hall en de Witte Watermolen in Arnhem.

Streekproducten produceren betekent dus ook – en misschien wel vooral – samenwerken met andere producenten in de regio. Dat is precies waar de erkenning als streekproduct om draait, licht René de Bruin van SPN toe. ‘Via het keurmerk willen we de samenwerking tussen regionale ondernemers stimuleren. Het is een middel om te zorgen dat ondernemers afspraken gaan maken om samen te werken in de regio.’

Pieperkast

Bij een rondgang langs de erkende streekproducenten valt op dat veel producenten aan de rand van de Veluwe zitten. Logisch, want het hart van de Veluwe is toch vooral natuur. En hoewel bronwater Aqaaqa van landgoed Rhederoord van een prachtige locatie komt, hebben de meeste bedrijven een bescheiden plek. Bakker Piet in Elspeet heeft een grote, maar gewone winkel in het centrum van het dorp. Daar liggen in een apart schap de Puur Veluws-broden, wit, volkoren, meergranen, donker en spelt. Ook Bakkerij Tom van Otterloo heeft in De Steeg en Arnhem normale winkels. Aardappelteeltbedrijf De Blekenbrink ziet er van buiten uit als een gangbare boerderij en onderscheidt zich enkel door de ‘Pieperkast’, waar mensen zelf vijf of tien kilo aardappelen kunnen kopen. Niet alle producenten hebben een winkel. Veluwse Streekproducten en ’t Smallert verkopen hun stoofpotjes en gerookte vissen vooral op streekmarkten. De Veluwse Heidebrouwerij met café in de Mauritskazerne in Ede levert ook bier aan kroegen en slijters in de regio.

Twitter-aanbieding

Streekproducten hebben geen last van de crisis. Bierbrouwer Hammink kan de vraag nauwelijks aan. Verschillende lokale kroegen staan op de wachtlijst. Op Wijnhoeve De Veluwe zijn van de echt lekkere, jaren opgelegde wijnen nog maar weinig flessen verkrijgbaar, vertelt eigenaar Nanny Schut. Ook bakker Tom van Otterloo doet het goed, vooral als hij via Twitter aandacht vraagt voor speciale Twitter-aanbiedingen.

Genoeg kansen om te groeien. Toch willen de producenten dat niet. De meesten zijn een familiebedrijf en willen dat zo houden. Hammink brouwt samen met zijn zoon, een deur verderop runt zijn vrouw Ineke een ambachtelijke zeepmakerij met haar dochter. Als hij meer bier wil brouwen, zal hij personeel moeten aannemen voor zijn café, en daar hikt hij wat tegenaan. Op De Lankerenhof doet Chris Borren de boerderij en Marjanne staat journalisten en anderen te woord en regelt de administratie en marketing. Om minder tijd kwijt zijn aan de verkoop van de eieren werken ze samen het verwerkingsbedrijf Eicom.

Productiewijze getoetst

Veel van de erkende streekproducten staan ook in regionale supermarkten en winkels bij elkaar te koop onder het merk Veel Luwe, maar Hammink, Borren en Schut hechten meer belang aan het nieuwe certificaat Erkend Veluws Streekproduct. Veel Luwe werd drie jaar geleden gelanceerd door het Veluws Bureau voor Toerisme en de provincie Gelderland, als promotiecampagne voor de Veluwse streekproducten. ‘Veel Luwe werkt wel als marketing voor producten in de supermarkten en winkels in de Veluwse dorpen en steden’, stelt Schut, ‘maar het betekent weinig voor de naamsbekendheid en de verkoop op het eigen bedrijf.’ ‘Juist de nadruk op de productiewijze maakt dat Erkend Veluws Streekproduct meer betekent’, vult Hammink aan.

Er zit dus zeker een belangrijk verschil tussen Veel Luwe en het Erkend Veluws Streekproduct. Veel Luwe is met name bedoeld om het imago van de producten van de Veluwe te verbeteren. De enige criteria om mee te kunnen doen zijn dat producenten op de Veluwe zijn gevestigd en bij hun producten een Veluws verhaal hebben. De erkende streekproducten ook op de productiewijze getoetst.

Culinaire voorhoede

Vormen de bedrijven met een Erkend Veluwse Streekproduct de culinaire voorhoede? ‘Dat is mooi gezegd’, antwoordt Dagmar Kroezen van het Veluws Bureau voor Toerisme. ‘Iedereen kan op zijn product een etiket plakken met de tekst Veluws streekproduct, maar hoe weet je of het echt is? Je merkt dat het publiek duidelijkheid wil. Binnen Veel Luwe zijn we niet zo streng, maar voor een selecte groep producenten kan het certificaat Erkend Veluwse Streekproduct meerwaarde hebben.’

Voor pluimveebedrijf De Lankerenhof ligt die meerwaarde in het ontwikkelen van een regionaal netwerk van bedrijven met eenzelfde manier van werken, vertelt Marjanne Borren. ‘Met onze Bleieren willen we ook eiproducten gaan produceren, zoals eiwit en eigeel voor de horeca of advocaat of eierkoeken voor de gewone consument. En wat zou er mooier zijn om die eierkoeken te laten maken door Bakker Piet uit Elspeet? We zoeken ook naar voer zonder soja, en daar hebben we biologische akkerbouwers voor nodig.’

De erkenning als streekproduct is dus voor veel producenten geen einddoel, maar eerder een stimulans om samen met andere bedrijven uit de regio verder te vernieuwen en te ontwikkelen. Misschien is het Erkend Veluws Streekproduct wel de beste methode om een regionale samenwerking van de grond te krijgen voor beter, ambachtelijker en duurzamer voedsel voor de Veluwenaren zelf. Want het is maar de vraag hoe het Veel Luwe vergaat, nu de financiering op zijn einde loopt.

De eerste elf Erkende Veluwse Streekproducten

Wat is een Erkend Veluws Streekproduct?

  • Het komt uit de Veluwe.
  • De Veluwe wordt vermeld op de verpakking.
  • Minimaal 51 procent van de grondstoffen komt van de Veluwe.
  • De productie en verwerking vinden in de Veluwe plaats.
  • De producent let extra op duurzaamheid, en grondstoffen worden grondgebonden geteeld.

Zie: www.erkendstreekproduct.nl

Natuurbeleid sterker afhankelijk van economie

‘Door de bomen het bos zien’ was de ondertitel van het symposium ‘Natuurbeleid anno 2012’ dat Hogeschool Van Hall Larenstein organiseerde op maandag 4 juni. Daar werd duidelijk dat het natuurbeleid onomkeerbaar veranderd, en dat de economie en sectoren als de landbouw belangrijker worden voor de organisatie en de financiering ervan. De grote vraag die bleef hangen, is of economie goed of slecht is voor de ecologie.

Landwerk, juni 2012

Niemand lijkt meer te weten wat natuurbeleid tegenwoordig nog is. Achter de aanleiding tot het symposium zat een tragikomisch verhaal dat tekenend was voor de verwarring die heerst. Lector John Janssen van het Lectoraat Geïntegreerd natuur- en landschapsbeheer vertelde hoe de lectoren van het lectoraat het verzoek van het college van bestuur om een collegereeks te maken over het natuurbeleid had moeten afwijzen. “We wisten niet meer hoe het zit.”

Dat is helemaal niet zo gek als het lijkt. Het economische, politieke en culturele klimaat is ingrijpend aan het veranderen, en daarmee het natuurbeleid ook. Dagvoorzitter Joop Schaminee somde op: het beleid decentraliseert, er wordt bezuinigd, voor geld wordt nu ook gekeken naar het bedrijfsleven, er komt een nieuwe natuurwet en een nieuwe omgevingswet, en er komt een nieuw Europees landbouwbeleid. Bij elkaar telt dit op tot volgens ecoloog Schaminee ‘onomkeerbare veranderingen’.

Nieuw beleid nodig

Schaminee was daarbij nog vergeten dat natuur in het huidige politieke klimaat niet direct in een positief daglicht staat. Daar had de eerste spreker op het symposium, Henk Groenewoud van de directie Natuur en biodiversiteit van het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (ELI), wel een verklaring voor. Dat er in de afgelopen tien jaar heftige discussies werden gevoerd over het natuurbeleid lag volgens hem in het feit dat er beleid werd uitgevoerd. “Daardoor bots je met andere belangen.”

“Het is nodig dat er nieuw beleid komt”, stelde Groenewoud. “Het bestaande beleid – het Natuurbeleidsplan, de nota ‘Natuur voor mensen, mensen voor natuur’, het beleidsprogramma Biodiversiteit werkt – is allemaal verouderd.” Aan de hand van de Europese biodiversiteitsstrategie liet hij zien hoe dat oude beleid waarschijnlijk zal veranderen. Die strategie bestaat uit zes doelen – het uitvoeren van de Vogel- en Habitatrichtlijn, het herstellen van ecosystemen en ecosysteemdiensten, het opvoeren van de bijdrage aan de biodiversiteit van de landbouw en de bosbouw, het verduurzamen van de visserij, en het verminderen van het mondiale biodiversiteitsverlies – en twintig daaraan gekoppelde acties.

Verbreding van het natuurbeleid

Volgens Groenewoud zal dit allemaal leiden tot een verbreding van het natuurbeleid. “Met alleen soortenbescherming redt je het niet, het probleem zit eerder in de manier waarop we produceren en consumeren en ons handelsysteem. Daarom zie je een verbreding van het beleid naar andere sectoren en andere doelstellingen.” Zo vormt de vergroening van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) van de Europese Unie de kern onder de ambitie om de landbouw mee te laten helpen bij het verbeteren van de biodiversiteit. “Nederland is de grootste voorstander van de vergroening, en loopt daarmee voorop”, aldus Groenewoud.

Gedeputeerde Rein Munniksma van de provincie Drenthe sloot hierbij aan met een pleidooi om de Europese financiering van agrarisch natuurbeheer te verbreden. Munniksma vertelde over het Leekstermeer, waar de provincie Drenthe werkt aan natuurontwikkeling, recreatie en de verbetering van de landbouwstructuur. “Een paar jaar geleden behoorden deze koeien bijna allemaal bij boerenbedrijven. Vanuit Europa kregen deze boeren een aardige hectaretoeslag. Nu hangt dit er vanaf wie eigenaar van deze koeien is. Is dit een boer? Dan zit het met de subsidie na 2014 wel snor. Maar zijn de beesten van particulieren of natuurbeheerders? Dan ligt dat in ons land anders.”

Vervallen rijkstaken

Munniksma riep staatssecretaris Henk Bleker op zich in Brussel hard te maken voor agrarische activiteiten in natuurgebieden, ook in de ecologische hoofdstructuur. “Het lijkt me een uitdaging om in dit nieuwe landbouwbeleid de hectaretoeslag niet alleen uit te keren aan ‘traditionele’ boeren. Deze toeslag zou ook beschikbaar moeten komen voor ondernemers, kleine en grote natuurbeheerders wanneer ze ook actief boeren met koeien of schapen.”

“Ik kan nog steeds niet instemmen met het bestuursakkoord tussen de provincies en het rijk over de decentralisatie van het natuurbeleid”, stelde Munniksma. “Maar het bestuursakkoord is wel de democratische realiteit.” Maar met de decentralisatie is wel de financiering voor zaken als Nationale Parken, schaapskudden en de verbetering van de landbouwstructuur vervallen. “Dat zijn geen gedecentraliseerde maar vervallen rijkstaken”, aldus Munniksma. “Met deze bezuinigingen halen we de doelen niet.” Bovendien leidt het stopzetten van alle financiering voor de aankoop van natuur volgens Munniksma tot het stopzetten van projecten waar met geld uit diverse bronnen – Europa, waterschappen, gemeenten, provincies en rijk – wordt gewerkt aan natuurontwikkeling, recreatie en landbouw.

Meer voordelen dan nadelen

Ook vanuit juridische hoek valt er voor de natuur niet veel positiefs te halen, bleek uit het gloedvolle betoog van Peter van Wijmen, emeritus hoogleraar natuurbeschermingsrecht bij Universiteit Tilburg, “Er is een antinatuurstemming ontstaan”, stelde hij, “niet bij de mensen maar bij politici als Koopmans en Koppejan van het CDA, mijn partij.” De nieuwe Natuurwet, de beoogde opvolger van de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en de Boswet, past volgens Van Wijmen in dit klimaat. Hij hield de zaal vol ecologen en studenten natuurbeheer gloedvol voor dat natuur erfgoed is dat je moet beschermen.

De nieuwe Natuurwet heeft meer nadelen dan voordelen, aldus Van Wijnen. Het wordt juridisch simpeler, omdat er maar één natuurwet is. Daarnaast is de Europese wetgeving is in de wet één op één overgenomen, waardoor er daar geen onduidelijkheid kan ontstaan. Daar staat tegenover dat Nederland geen extra bestemming regelt naast de Europese wetgeving Ook de strikte verboden om dieren te doden, te vangen en te verontrusten en planten te plukken en te vernielen zijn volgens Van Wijmen nu zo opgeschreven, dat die in de praktijk niet zijn te handhaven. Daarnaast stelde hij vraagtekens bij de rolverdeling, waar nu de provincie het bevoegd gezag wordt, terwijl het rijk de te beschermen gebieden en soorten aanwijst.

Ontwikkelruimte

Ook de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) past in de verbreding van het natuurbeleid die Groenewoud schetste. Het programma is opgezet om de stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden met herstelmaatregelen te verlagen, met als belangrijkste reden dat er daardoor ‘ontwikkelruimte’ vrijkomt voor economische ontwikkelingen. Alterra heeft hiervoor in een rapport van wel 1600 pagina’s voor alle 166 Natura 2000-gebieden beschreven voor welke habitattypen en doelsoorten de stikstofdepositie een probleem is, en welke herstelstrategieën er mogelijk zijn. Doel van de PAS is om hiermee aan te geven welke economische ontwikkeling in en rondom zulke gebieden mogelijk zijn. “Maar het boekwerk geeft de ecologen in Nederland ook een compleet overzicht van het herstel van de ecologie in Nederland”, stelde projectleider Nina Smits van Alterra.

Uitgangspunt bij de PAS is dat een soort of leefgebied stikstofgevoelig is als die last heeft van een stikstofdepositie van 2400 mol per hectare per jaar. Smits kwam zo uit op 55 habitattypen en veertien soorten die stikstofgevoelig zijn. “Het rapport moet toepasbaar zijn en vormt een juridische basis”, aldus Smits. De Raad van Staten toetst vergunningen voor nieuwe activiteiten en uitbreidingen op basis van de ecologische kennis. “Dat wordt toegepast in alle Natura 2000-gebieden. Zo krijgt het een plek in het beheerplan voor Natura 2000, het moet leiden tot lokaal herstelbeheer en tot monitoring. Uiteindelijk moet het leiden tot nieuwe vergunningverlening.” Voor de PAS is voor de komende vier jaar honderdtwintig miljoen euro beschikbaar, waarvan zeventig miljoen voor het verminderen van de stikstofemissie door de landbouw.

Jammeren

Zo werd wel wat duidelijker wat de contouren van het nieuwe natuurbeleid kunnen worden, maar ook dat er nog heel veel onduidelijk blijft voorlopig. Groenewoud en Munniksma waren eensgezind in het verlangen naar een nieuw en verbreed natuurbeleid, waarin niet alleen ruimte is voor andere sectorale belangen, zoals landbouw en recreatie, maar ook nadrukkelijk wordt gekeken wat die sectoren kunnen betekenen voor de financiering en organisatie van het natuurbeleid. Van Wijmen en Smits lieten zien dat de wet- en regelgeving niet meer eenzijdig is gericht op het natuurbeheer, maar gekoppeld wordt aan economische ontwikkelingen.

Daarmee kwam wel de vraag naar boven wie nu eigenlijk verantwoordelijk is. “Als de overheid zich al niet inspant voor de natuur, wat moet de burger dan wel niet denken?”, vroeg Wim Lammers van Staatsbosbeheer zich af. “Het natuurbeleid is heel groot en complex geworden”, reageerde Groenewoud. “Het was tijd om daar wat aan te veranderen. Veel mensen hebben een aversie tegen natuur, daar moet je wat aan doen.” “Ik zou een positieve houding willen zien ten aanzien van natuur en landschap”, reageerde Egbert Jaap Mooiweer van de Vereniging Nederlandse Cultuurlandschap. “We hebben vaak de neiging om te jammeren.”

Inzichtelijk wat mogelijk is

Lector Janssen wilde toch wel wat tegengas geven tegen het al te makkelijk omarmen van de koppeling tussen ecologische en economische ontwikkeling. “Ik heb sterk het idee dat het nieuwe natuurbeleid vooral voortkomt vanuit economische belangen”, stelde hij. “Je kunt groen redeneren met dezelfde argumenten”, reageerde Groenewoud. “Je kunt je wel af blijven zetten tegen anderen sectoren… Wil je de natuur redden, dan moet je samenwerken met die sectoren.” Een programma als de PAS kan volgens Smits helpen om een verbinding te maken tussen ecologie en economie. “Het Havenbedrijf van Rotterdam is erg geïnteresseerd om te investeren in herstelmaatregelen, als ze mogen uitbreiden. De herstelstrategieën die we nu hebben beschreven maakt voor hen inzichtelijk wat er wel en niet mogelijk is.”

Toch werd door de bomen het bos nog niet heel helder zichtbaar, als was wel duidelijk dat de economie de ecologie overschaduwd. De vraag alleen is of dat erg is. Munniksma stelde dat we als rijk land de verantwoordelijkheid hebben om de natuur er niet op achteruit te laten gaan. “Maar daar heb je wel economische ontwikkeling voor nodig.” Adviseur Henk ten Holt van Bureau Zet zag juist een compleet omgekeerde rol voor het natuurbeleid: “We gaan nu in Natura 2000-gebieden op detail zitten kijken hoe je economische ontwikkeling mogelijk maakt.”

Heerde eerste Cittaslow op de Veluwe

Gemeente Heerde is de eerste gemeente op de Veluwe die het keurmerk Cittaslow mag dragen. Volgens wethouder Herman van der Stege past dit bij de manier waarop de gemeente aanstuurt op een door bewoners gedragen ontwikkeling van stad en land. Cittaslow is nu een waarborg dat dit zorgvuldig gebeurt. Maar de mensen moeten het zelf willen en doen, want de gemeente faciliteert slechts.

Nieuwe Veluwe, februari 2012

Vraag wethouder Herman van der Stege waarom gemeente Heerde Cittaslow is geworden, en hij begint een uitgebreid verhaal over het landschap en de mensen. Gedreven vertelt hij hoe gemeente Heerde eigenlijk al heel lang samen met burgers en bedrijven werkt aan een zo prettig mogelijke leefomgeving. Want het ideaal van Cittaslow (zie kader hieronder of Cittaslow Nederland) sluit goed aan bij waar iedereen al mee bezig was.

Negatieve spiraal

“We hadden al heel lang het gevoel dat we iets bijzonders hadden. Ik kom zelf uit Wapenveld, en daar zijn de afgelopen decennia flink wat klappen gevallen: de MKZ sloeg toe, de vogelpest, de papierfabriek werd gesloten. We zaten in een negatieve spiraal. Maar nu gebeuren er allemaal dingen waardoor we beseffen op welke unieke locatie we zitten, maar ook welke mogelijkheden er zijn om Heerde nog mooier en prettiger te maken.

“Er spelen een aantal grote projecten in onze gemeente, die belangrijk zijn voor de leefbaarheid en voor het landschap. Ons grondgebied beslaat grofweg de driehoek Hattem-Veessen-Wezep op de Noordoost-Veluwe, en loopt van de oevers van de IJssel tot in de bossen van de Veluwe. Dwars daar doorheen loopt het Apeldoorns Kanaal. Dat gaan we schoonmaken en saneren. Er staan nu nog bordjes in die waarschuwen voor vervuiling, maar het giftige slib wordt opgeruimd en het kanaal wordt opnieuw bevaarbaar gemaakt. De Kloosterbrug wordt in 2013 opnieuw een beweegbare brug, zodat je het centrum van Wapenveld met de boot kan bereiken.

Unieke plekken met historie

“Langs het Apeldoorns kanaal en de nieuwe hoogwatergeul liggen allemaal unieke plekken met gebouwen die een bijzondere historie hebben. In Wapenveld heb je Erve IJzerman, een oude IJsselboerderij waar we het Nederlandse Zuivelmuseum willen vestigen. Het materiaal is er al, dat ligt in Rotterdam in een loods. Er zijn ook mogelijkheden voor een bed & breakfast; de bedsteden zitten er nog in. Langs het kanaal ligt ook een oud café dat heel goed als startpunt voor kanoroutes gebruikt kan worden of als bed & breakfast. Bij Heerde staat nog een oude stoomzagerij die nog werkt, maar toch van de eigenaar een facelift krijgt om als toeristisch trekpunt te functioneren.

“Het kanaal wordt zo leefbaarder, maar ook de natuur profiteert. Het kanaal loopt dwars door de Hattemer Poort, een belangrijke ecologische verbinding tussen Veluwemassief en IJsseldelta. Ten zuiden daarvan ligt aan de rand van het kanaal het natte Monnikenbos; daar zijn vroeger monniken begonnen met het waterbeheer, nu leven er 64 vogelsoorten en barst het van het wild. In het zuiden, bij Kasteel Vosbergen in Heerde, wordt het kanaal gevoed door de Grift, met zeer hoogwaardig ecologisch water.

Mensen willen meedoen

“Een andere belangrijke ingreep in onze gemeente is de aanleg van de hoogwatergeul tussen Veessen en Wapenveld, die gepaard gaat met een complete gebiedsontwikkeling. Hierbij is voorzien in een verbinding met fietsroutes tussen de Veluwe en het Kozakkenveer naar Wijhe. Langs die geul worden hoogstamboomgaarden aangelegd, die bewoners zelf in hoogstambrigades gaan beheren, maar er is ook plek voor recreatie. In Veessen komt bijvoorbeeld een galerieroute en bij het pontje een theehuis. Ook in Heerde zelf gaan we aan de slag. De voortuin van het gemeentehuis is ooit volledig weg gehaald, waardoor je nu bij het uitlopen van het centrum van Heerde ineens het idee hebt alsof het stadscentrum ophoudt. Dat willen we graag samen met de bewoners opnieuw vormgeven.

“Je ziet dat mensen willen meedoen. In Wapenveld heeft men op eigen initiatief een dorpsplan gemaakt. Er is intussen een dorpshuis en een dorpsraad. Wij faciliteren. We zeggen: het is jullie proces. We hebben vijftigduizend euro ter beschikking gesteld en vragen pas achteraf om verantwoording. Je moet een beetje lef hebben, niet beginnen bij de regelgeving, maar bij iemand die een idee heeft. Pas aan het eind kun je dan gaan kijken naar de regelgeving.

Revitaliseringsproces voor gemeente

“Zo waren we eigenlijk al bezig toen we in aanraking kwamen met Cittaslow. Onze burgemeester kwam op een gegeven moment haar collega Arnoud Rodenburg tegen, burgemeester van de eerste Cittaslow-gemeente in Nederland, Midden-Delfland. Wij hebben toen niet bedacht wat Cittaslow voor ons kon betekenen, maar de vraag omgedraaid: wat kan Heerde betekenen voor Cittaslow? Kunnen anderen via het netwerk van Cittaslow leren van onze ervaringen? Want we waren al bezig met de vraag hoe je duurzaam met de streek om kan gaan, maar ook met de vraag hoe je dat vertaalt in het beleid. We hebben onze aarde niet gekregen om op te maken maar om door te geven.

“Cittaslow betekende wel een revitaliseringsproces voor de gemeente. Zo hebben we alle ambtenaren mee genomen langs drie fietsroutes Op deze manier hebben we ons ambtenarenkorps kennis laten maken met de streek. Dat klinkt raar, maar binnen de gemeente werken veel mensen van buiten. Ik leidde hen dan rond in Wapenveld, bij Erve IJzerman bijvoorbeeld. Maar we gingen ook langs bij de biologisch-dynamische veehouder Bertus Doppenberg in de uiterwaarden. Zulke mensen kunnen prachtig vertellen over hun bedrijf. Zo leerden de ambtenaren ook dingen te plaatsen, dat er bijvoorbeeld veel kunstenaars wonen en werken in Veessen. Sommigen waren jaren bezig met het zwembad, maar hadden geen idee waar het lag. Dat was soms wel pijnlijk. Maar op het moment dat je ze met de streek laat kennis maken, gaat het ook echt voor hen leven. Men steekt elkaar ook aan.

Streekproducten op de kaart

“De drie routes hebben we uitgewerkt tot toeristische fietsroutes. een streekproductenroute, een culturele route en eentje langs natuur en cultuurhistorie. Daarvan hebben we kaarten laten maken, en die hebben we nu eenmalig laten drukken. Want het moet wel uit de mensen zelf komen. Men moet niet het idee krijgen dat de gemeente het allemaal doet. Als de fietskaartjes op zijn, dan zal iemand anders ze opnieuw moeten laten drukken. En ook het onderhoud van de fietsroutes wordt gedaan door de bewoners en de bedrijven in de buurt.

“Hiermee hebben we ook de streekproducten op de kaart gezet. Het Veluws Stoofpotje, een bedrijf dat stoof van Veluws wild maakt, zit in Heerde. Er zijn diverse kleine brouwerijtjes die heerlijk bier brouwen. Op het Vrieze’s Erfgoed in Wapenveld malen ze oude granen, maar ze verkopen ook het Veluws graan-ei en de tomaten van Tuinderij Doorn uit Heerde. Ook in de supermarkten staan stellingen met streekproducten. En zelf zou ik graag de kruudmoes weer terug willen, echt Veluws. Via Cittaslow hebben we nu ook contacten met Slow Food Zwolle.

Ondernemersdagen

“We zoeken via Cittaslow uitwisseling, bijvoorbeeld via ondernemersdagen. Zo kwamen we in gemeente Borger-Odoorn bij een bijzondere ondernemer. Die had een camping, maar hij richtte zich vooral op de spiegeltent waarin hij regelmatig een band of een pianist organiseerde. Dan zei hij: u kunt ook bij me overnachten. Die camping zat continu vol. We hadden ondernemers uit Heerde mee, en die waren dol enthousiast. Wat we ook gaan doen is een voetbaltoernooi organiseren voor alle D-tjes uit de streek. Daarbij stellen we een team samen uit alle voetbalteams uit de gemeente, en voetballen we tegen een team uit een andere Nederlandse Cittaslow-gemeente.

“Na de negatieve spiraal kunnen we nu dus weer positieve beelden laten zien. Cittaslow is daarbij een extra waarborg dat het ook allemaal zorgvuldig gebeurt. De mensen moeten het zelf doen, en wij als gemeente zullen hen daarbij begeleiden. Je merkt ook dat er een revitalisering plaatsvindt. In het centrum van Wapenveld komen nu vijf nieuwe winkels. Je merkt dat gemeente Heerde leeft.”

Cittaslow

In Nederland zijn er vijf Cittaslow-gemeenten: Midden-Delfland, Borger-Odoorn, Alphen-Chaam, Vaals en Heerde. Wereldwijd zijn er 150 Cittaslow-gemeenten. Een Cittaslow-gemeente staat voor tien uitdagingen, volgens het manifest van Cittaslow.

  1. Een Cittaslow staat voor kwaliteit van leven
  2. Een Cittaslow stelt kwaliteit op prijs
  3. Een Cittaslow staat voor vooruitgang en maakt dit meetbaar
  4. Een Cittaslow geeft door middel van haar kwaliteiten betekenis aan de verhouding tussen stad en land
  5. Een Cittaslow handhaaft en ontwikkelt waardevolle landschappen en biodiversiteit
  6. Een Cittaslow handhaaft tradities en staat voor innovatie
  7. Een Cittaslow stimuleert regionale producten en korte voedselketens
  8. Een Cittaslow is een gemeenschap en biedt sociale cohesie
  9. Een Cittaslow is duurzaam voor de toekomstige Europese generaties
  10. Een Cittaslow is een middel bij bestrijding van oude en nieuwe armoede

 

Nederlandse natuur uitgelegd

Het is alsof je met Frank Berendse door de Nederlandse natuur loopt, als je Natuur in Nederland leest.  Het leest prettig, en je krijgt een enorme bak met waardevolle informatie over je uitgestort. Berendse, hoogleraar Natuurbeheer en plantenecologie aan Wageningen Universiteit en bekend voorvechter van de natuur, neemt de lezer mee op een tocht door tien Nederlandse landschapstypen, waarbij hij gelukkig ook de stad niet is vergeten. In vloeiende stijl legt hij uit hoe dat landschap is gegroeid en wat je er nu allemaal aan natuur kunt vinden.

Landwerk, oktober 2011

natuur in nederland

Het boek is geschreven in wat Berendse in zijn inleiding een ‘rotsvast pessimisme’ noemt. “Ik had mij voorgenomen om een laatste reeks van wandelingen door Nederland te maken om afscheid te nemen van de natuur waarmee ik was opgegroeid. ” Het boerenland bevestigde dit: ‘dode landschappen waar mest en bestrijdingsmiddelen hun werk hadden gedaan’. “Maar daarbuiten gaven Bijenorchis en Kleine zilverreiger, oprukkend naar het noorden, Zeearend en Kraanvogel, opnieuw in Nederland, mijn rotsvast pessimisme een flinke deuk.” Toch is Natuur in Nederland geen optimistisch of vrolijk boek.

Als Berendse de lezer meeneemt door de landschappen is hij ecoloog en docent. Hij benoemt planten en dieren in hoofdletters, en weet tegelijkertijd zo vreselijk veel in de natuur te kunnen ontdekken, dat een leek zich bijna gaat afvragen of het werkelijk zo slecht gesteld is. Dat maaktNatuur in Nederland een mooi, interessant en rijk boek voor de mensen met interesse in natuur, maar het zal de scepticus die liever op natuur bezuinigt niet overtuigen.

Frank Berendse, Natuur in Nederland, KNNV Uitgeverij, ISBN 9050113762, 29,95 euro

Natuurbeheerders moeten leren ondernemen

Landwerk oktober 2011 – Zijn Duitsland en Polen het voorland van het Nederlandse natuurbeheer? Aankoop van landbouwgrond om dat om te zetten naar natuurgebied blijkt onhaalbaar rondom de Dümmersee en de Biebrza. Daar werken natuurbeheerders samen met boeren en andere ondernemers om tegen zeer lage kosten de natuur te beheren. Een noodzakelijk kwaad of goed ondernemerschap?

We lopen in Nederland achter met het betrekken van ondernemers bij het natuurbeheer. Dat leek vreemd genoeg de conclusie van de conferentie ‘Herstel van de verdroogde natuur gaat lukken’ die het Landelijk Steunpunt Verdroging op 15 september in Arnhem organiseerde. Mensen van waterschappen, provincies, gemeenten en natuurorganisaties luisterden daar in de ochtend naar presentaties van Nederlanders over beleid, geld, kansen en bedreigingen, maar zagen ’s middags buitenlanders die het wel lukt om boeren en andere ondernemers te betrekken bij het natuurbeheer.

Het probleem van de verdroging is simpel, maar de oplossing niet. De vegetatie in natte natuurgebieden kan zich niet voldoende ontwikkelen,omdat het waterpeil laag wordt gehouden voor andere functies, zoals de landbouw. En ondanks de instelling van 272 Topgebieden, waar de bestrijding van de verdroging topprioriteit moet zijn, wil dat maar moeizaam lukken.

Grondposities

De cijfers liegen er niet om. Hoofd Bureau Water van Provincie Noord-Brabant Jaap van der Schroeff toonde de resultaten van een vooruitgangsrapportage van LSV in 2009, waaruit blijkt dat toen in ongeveer een derde van de topgebieden geen problemen waren. Tien procent van de topgebieden hebben last van financiële problemen, dertien procent met het vinden van draagvlak en acht procent met een gebrek aan bestuurlijke steun. In de meeste gebieden, bijna de helft, waren er echter problemen met de grondposities. Veel grondeigenaren willen hun land niet verkopen en niet herinrichten als natuur, met als gevolg dat de voor de natuur schadelijke lage waterpeilen gehandhaafd blijven.

Daarmee benoemde Van der Schroeff een belangrijk pijnpunt in het Nederlandse natuurbeleid. Dat is sinds de instelling van de Ecologische Hoofdstructuur in 1990 voornamelijk gestoeld op het aankopen van gebieden om die, na een eventuele herinrichting, in te richten en te beheren als natuur. Dat is ingewikkeld, en met de hoge grondprijzen in Nederland bovendien ook duur.

Onzekerheid en hoop

Met de economische crisis en de politieke omwenteling in 2008 werd al snel duidelijk dat de aanpak om natuur te kopen niet langer financieel en politiek niet langer houdbaar is. De rijksoverheid heeft niet langer geld over om natuur te kopen, en in de kielzog van die beslissing krijgen ook provincies, gemeenten, waterschappen en natuurorganisaties het moeilijk. Op de vraag ‘wat dan?’ wordt veel gewezen naar publiekprivate samenwerking en private financiering, ondanks de ecologische kritiek op het agrarisch en particulier natuurbeheer.

In al deze onzekerheid hebben veel mensen de hoop gevestigd op de omvorming van het Gemeenschappelijke Landbouwbeleid (GLB) van de Europese Unie (EU), dat vanaf 2013 zijn beslag moet krijgen. Het idee is dat daarin geld beschikbaar komt voor maatschappelijke diensten – termen als ‘ecosysteemdiensten’ en ‘groenblauwe diensten’ doen daarbij al jaren de ronde – waarbij boeren en andere ondernemers tegen betaling diensten leveren die gunstig zijn voor de natuur.

Nieuwe wind

Zo waait er een nieuwe wind, die zowel in de weerbarstige praktijk van de verdrogingsbestrijding als in het veranderende natuurbeleid zijn weerslag krijgt. Conclusie: er moeten meer boeren en andere ondernemers bij het natuurbeleid en het waterbeheer worden betrokken.

Diederik van der Molen, projectleider Kaderrichtlijn Water (KRW) bij het ministerie van Infrastructuur & Milieu, noemde in zijn presentatie over de KRW een bedrijfsmilieuprestatieregister, in navolging van het door de industrie al gebruikte Europese Pollutant Release Transfer Register (PRTR), als een mogelijkheid om boeren te belonen op hun milieuprestaties. “Boeren zouden op vrijwillige basis maatregelen kunnen nemen die bovenwettelijk zijn, en worden daarvoor beloond.” Vanuit de EU is er steun om voor zulke milieuprestaties te betalen, stelde Van der Molen.

Geen medelijden

Uit het buitenland kwam geen medelijden met de Nederlanders. “Jullie denken dat jullie in een slechte situatie zitten”, hield Heinrich Belting van het in de Duitse deelstaat Niedersachsen het publiek voor. “In de toekomst is er minder geld. Wij hebben nooit geld gehad.”

Belting leidt al jaren een ecologisch succesverhaal in het 4560 hectare grote Natura 2000-gebied rond de Dümmersee, even ten westen van Hanover. Het gebied is dankzij verdrogingsmaatregelen uitgegroeid tot het eerste kerngebied voor weidevogels. Sinds de ingrepen is het aantal vogels sterk toegenomen en dankzij het opener geworden landschap is het broedsucces in het gebied vergroot. Daardoor kwamen reeds verdwenen vogels terug, zoals de kemphaan en de zomertaling, terwijl het aantal grutto’s verdubbelde en het aantal watersnippen zelfs verdriedubbelde. Nu is het gebied een soort voorraad van weidevogels voor het omliggende boerenland – een brongebied.

Aankoop onmogelijk

Aankoop was en is daarbij een onmogelijke opgave, rekende Belting voor. Daar zijn miljarden euro’s voor nodig, alleen al voor het vernatten van graslanden in Natura 2000-gebieden. In het kader van de Natura 2000 zijn er in Niedersachsen op maar liefst 500.000 hectare maatregelen tegen de verdroging nodig, aldus Belting, waaronder op zo’n 150.000 hectare ecologisch belangrijk grasland. De aankoop van 2500 hectare rondom de Dümmersee kostte veertig miljoen euro, dus is voor de aankoop van 150.000 hectare grasland een duizelingwekkende 2,4 miljard euro nodig. Met gelach liet het publiek merken dat zulke bedragen zelfs voor natuurliefhebbers wat hoog zijn.

Het ecologische succes is deels te danken aan de goede samenwerking met de 140 boeren rondom de Dümmersee. “Boeren huren land en maken winst”, vertelde Belting. Grote delen van het gebied zijn vernat, en de aangekochte landbouwgronden zijn omgevormd tot vogelweiden. Om het landschap open te houden moeten bomen en andere begroeiing verdwijnen. Seizoensbegrazing blijkt niet winstgevend, maar hooien wel. Dankzij een Europees project werden de speciale machines aangeschaft die op het natte land kunnen maaien, en zo’n 150 kilometer hekwerk aangelegd om bepaalde percelen bruikbaar te maken voor de landbouw. De verhuur levert 25 euro per hectare op, en dat halen boeren er nu uit. Belting verwacht dat er na de omvorming van de Europese Unie subsidie beschikbaar komt die het voor de boeren nog aantrekkelijker maakt.

Bastaardarend, korhoen en wolf

Tadeusz Sidor, de onderdirecteur van het Poolsefo, is op een vergelijkbare manier bezig om zonder geld aan natuurbeheer te doen. De Biebrza is een rivier in het noordoosten van Polen, en het nationale park ligt langs de rivier. Sidor en zijn collega’s zijn verantwoordelijk voor 150.000 hectare Natura 2000-gebied, vertelde hij, waarvan 60.000 hectare in het park. In het park is zeventig procent open land en dertig procent bos. Van dat open land is het overgrote deel grasland, iets wat in de loop van de eeuwen door mensenhand is gecreëerd. De biodiversiteit is bekend tot in Nederland, met duizend plantensoorten, bijna tweehonderd vogelsoorten, dertien soorten amfibieën en vijf soorten reptielen, met als hoogtepunten de bastaardarend, het korhoen en de wolf.

Langs de Biebrza is net als in Nederland de grondpositie een probleem. “58 procent van het nationale park is staatseigendom, maar 42 procent is privébezit”, vertelde Sidor. “Er zijn zo’n 17.000 eigenaren met 12.000 gebiedjes die vaak kleiner zijn dan één hectare. Daarnaast zijn er veel onduidelijkheden over de grenzen.” Er zijn voor het gebied drie vormen beheer ontwikkeld voor het behoud van het cultuurlandschap van de laaglandrivier – strikte bescherming, actieve bescherming en landschapsbescherming – maar die zijn dankzij de versnipperde eigendomsstructuur nauwelijks uit te voeren.

Biobrandstof

Vanaf 2008 is het nationale park begonnen om gebieden in het park te verhuren aan boeren en andere ondernemers uit de omgeving. Het aantal verhuurde hectare steeg sindsdien van 4500 naar 8500 in 2009. “Voor ons is het het belangrijkste dat we de ecologische successie stoppen”, vertelde Sidor. “Boeren mogen niet eerder maaien dan na het broedseizoen. Het gras wordt gebruikt als veevoer maar er worden ook pallets van gemaakt om te dienen als biobrandstof.”

“Het is winstgevend, want de EU ondersteunt de boeren”, vertelde Sidor. Vanuit de eerste pijler van het GLB is er honderd euro per hectare beschikbaar ter ondersteuning van de landbouwproductie, vanuit de tweede pijler is er geld voor het beheer van grasland voor de vogels en de vegetatie. “Dat levert genoeg geld op als het areaal maar groot genoeg is en als het contract lang duurt, het liefst zo’n tien jaar.”

Grootschalig investeren

Aankoop van grond is ook voor Sidor geen optie. “Dat kost duizend euro per hectare bij moeras en drieduizend euro per hectare voor weidegrond”, stelt hij. Daarom wil het nationaal park investeerders interesseren om grootschalig te investeren in de grote en aparte machines met rupsbanden die nodig zijn om de weide te maaien. “Die investeringen zijn de grootste kosten, en de enige winst is het geld dat uit Europa komt.” Die investeringen kunnen dus alleen uit als het mogelijk is om grote oppervlakten tegelijkertijd te maaien. “Als we duizend landeigenaren kunnen laten samenwerken om een loonwerker in te huren, dan gaat dat lukken.”

Sidor wil toe naar een systeem waarin ondernemers roulerend delen van het park maaien, zodat de openheid behouden blijft. “Het gaat ook om werkgelegenheid”, stelt Sidor. “De helft van de Poolse bevolking leeft nog op het platteland, en dertig procent is afhankelijk van de landbouw. Het gaat niet alleen om de natuur, maar ook om het aantrekkelijke landschap, het toerisme en de waterberging. Er is steeds meer toerisme, eerst veel buitenlanders maar nu ook steeds meer Polen.”

Ecologische doelen

Over de ecologische doelen die voor Natura 2000 in het gebied van het nationale park moet worden nagestreefd is Sidor somber en realistisch. “We weten nauwelijks wat de ecologie en wat de soorten nodig hebben. Ons primaire doel is het open houden van 30.000 hectare weidegrond, en er was geld om nauwelijks een duizend hectare te maaien.” Het is dus roeien met de riemen die Sidor en zijn collega’s tot de beschikking staan.

Tijdens de discussie aan het einde van het symposium bleek dat de praktijk uit Duitsland en Polen niet zo ver verwijderd is van het Nederlandse natuurbeheer. In tijden van bezuiniging zijn alle ogen op Europa gericht, zo leek het, want iedere spreker had wel een voorbeeld van hoe de verandering van de GLB kan helpen bij het financieren van het voor Natura 2000 broodnodige natuurbeheer.

Ondernemende natuurbeheerder

Albert Corporaal sprak aan het eind over de ‘ondernemende natuurbeheerder’ die nodig is. De Britse consultant Paul Silcock van Cumulus bleek ook zeer verbaasd over de sterke scheiding tussen natuur en landbouw, toen bleek dat natuurorganisatie in Nederland geen geld mogen ontvangen van de eerste pijler van het GLB. “I was staggered”, stelde hij.

Al met al lijken de armere gebieden in Noord-Duitsland en Noordoost-Polen een voorland voor wat er in het rijkere Nederland ook kan en misschien wel moet gebeuren. In plaats van het aankopen van landbouwgronden zal de nadruk bij het Nederlandse natuurbeheer wel kunnen komen te liggen op het samenwerken met ondernemende types uit de landbouw of elders, om via creatieve manieren de kosten voor dat beheer te verminderen. De grote vraag is natuurlijk of dat op dezelfde grote schaal kan als in Polen. En Belting stelde bij zijn presentatie ook nog een belangrijke voorwaarde om te zorgen dat de landbouw ook daadwerkelijk rondom een natuurgebied kan samenwerken met de natuurbeheerders, namelijk een goede landbouwstructuur. Het natuurbeheer moet passen in het boerenbedrijf, en in alle boerenbedrijven.