Gezocht: passie voor Nationale Landschappen

Landwerk, juli 2007
Wettelijke bescherming voor Nationale Landschappen zou mooi zijn, maar het ontwikkelen van die landschappen is vooral mensenwerk, blijkt op een studiereis door Engeland. Engelsen blijken meesters in het verkopen van hun landschap, en kunnen met veel persoonlijke overtuiging, passie en professionaliteit het publiek overtuigen van de waarde van die gebieden.
Begin oktober reisden onder leiding van projectbureau Belvedere een vijftigtal mensen van provincies, de ministeries van LNV en VROM, Staatsbosbeheer en Landschapsbeheer Nederland die betrokken zijn bij de Nationale Landschappen van Nederland, langs enkele beschermde landschappen in het zuidoosten van Engeland. Of het nu gaat om een National Park, een Area of Outstanding Natural Beauty of een regionaal park in de Greenbelt van Londen, telkens opnieuw kwamen de Nederlanders daar beheerders, adviseurs en bestuurders tegen die eigenlijk meer met mensen bezig waren dan met het landschap.
Dat begon al bij het National Park New Forest, een gebied van 57.000 hectare dat vooral bekend is dankzij de duizend jaar oude halfnatuurlijke bossen met de hoogste concentratie eeuwenoude bomen in Europa. ‘Het bos is uiterst toegankelijk’, zei Steve Trotter, de directeur behoud, versterking en duurzame ontwikkeling van het park. ‘Mensen moeten het New Forest ervaren, anders kunnen wij niet zorgen dat het met hun hulp wordt ontwikkeld.’
Ook in het minder door natuurwetgeving beschermde Area of Outstanding Natural Beauty (AONB) van de North Wessex Downs bleken de mensen centraal te staan. ‘Dit is een levend landschap dat telkens verandert’, benadrukte Belinda Fowler, adjunct-directeur van de AONB. ‘Onze rol als AONB-functionaris is niet om het landschap voor eeuwig te behouden zoals het is, maar om die verandering te beheren.’
Helemaal on-Nederlands was de flitsende presentatie van de als een zakenman opererende Tim Knight, directeur van Groundwork Thames Valley, een liefdadigheidsfonds dat investeert in het Colne Valley Regional Park dat ligt in de Greenbelt van Londen. Hij noemde tien functies van het park (zie kader) en de functie van natuurreservaat stond daarbij op nummer tien.
Die nadruk op mensen ligt zelfs vast, als je kijkt naar de definitie die Natural England opstelde in hun gids voor AONB’s: ‘De natuurlijke schoonheid van AONB’s omvat alles – ‘natuurlijk’ en menselijk – dat een gebied karakteristiek maakt: geologie, klimaat, bodem, planten, dieren, gemeenschappen, archeologie, gebouwen, de mensen die erin leven, verleden en heden, en de perceptie van degenen die het bezoeken’.
Dat het Engelse landschap een levend landschap is, blijkt in de Cotswolds op Painswick Beacon, waar dwars door een fortificatie uit de bronstijd op een steile heuvel een golfbaan loopt. Verrassing alom bij de Nederlanders, die in hun eigen land te maken hebben met een recent sterk groeiende golfsport en alle gevolgen vandien voor het landschap. Navraag leert dat deze golfbaan eigenlijk deel uitmaakt van de cultuurhistorie, want de Painswick Golf Club bestaat al sinds 1891. De heuvel werd in de achttiende eeuw door een adellijke geschonken aan de gemeenschap voor recreatieve doeleinden. Daarmee blijkt de golfbaan dus cultuurhistorie.
De Nederlandse bezoekers waren echter vooral onder de indruk van de wettelijke bescherming die National Parks en AONB’s genieten. In de gebieden van de parken en de AONB’s mag niet gebouwd worden als dat niet past, en AONB’s mogen zelf beheersplannen opstellen waar de lokale autoriteiten in hun gebied zich moeten conformeren. Het grote verschil is dat National Parks zelf bouwplannen mogen toetsen – New Forest behandelde vorig jaar 1400 plannen, waarvan acht op de tien werden goedgekeurd -, terwijl AONB’s in hun ontwikkeling afhankelijk zijn van de lokale overheden in hun gebied.
De druk op groene gebieden is enorm in Engeland. De AONB’s liggen in sterk verstedelijkte gebieden en daar wonen vaak miljoenen mensen op vijf minuten rijden. De huizenprijzen en als gevolg daarvan de grondprijzen zijn dan ook fenomenaal. ‘Een huis met vijf kamers en een tuintje kost hier al snel een miljoen pond (zo’n anderhalf miljoen euro, mw)’, aldus Jenny Phelps van het AONB Cotswolds, met 2038 vierkante kilometer de grootste en eveneens de meest bekende AONB. De jonge mensen die nodig zijn om de gemeenschap levendig te houden, kunnen zich in de Cotswolds dan ook heel moeilijk vestigen.
De Nederlanders moeten zich niet blind staren op die wettelijke bescherming, benadrukte Gavin Parker, de onderzoeker in de planning voor stad en platteland bij de Universiteit van Reading die de groep Nederlanders tijdens de eerste twee dagen begeleidde. ‘De beheersplannen van de AONB’s hebben bijvoorbeeld alleen kracht als die in samenwerking met de lokale overheden worden ontwikkeld en uitgevoerd. Als gevolg daarvan is de verwoording in beheersplannen over het algemeen mild en neutraal.’
De mogelijkheden van de AONB’s om ontwikkelingen tegen te houden, zijn dus beperkt. Zo zijn de Cotswolds befaamd om het heuvelachtige landschap en de typische architectuur van huizen van het zandsteen uit die heuvels. De AONB heeft als regel dat er alleen met die lokale zandsteen gebouwd mag worden, vertelde Phelps in de bus, maar omdat dat erg duur is wordt daar nog wel eens de hand mee gelicht. Dat er wel met het zandsteen gebouwd wordt, bleek op de Edge Common, een hooggelegen kalkgrasland met uitzicht op het dorpje Painswick, waar een stel nieuwe huizen met het blanke zandsteen sterk uitstak boven de rest van de bebouwing.
De wet- en regelgeving is ook alleen gericht op behoud, stelde Parker, maar behoud alleen voldoet niet. Een voorbeeld daarvan is de Greenbelt van Londen, een groene ring rond de wereldstad die meer dan drieduizend vierkante kilometer beslaat. Binnen de ring mag niet gebouwd worden. ‘Maar de Greenbelt is lang niet allemaal groen’, aldus Parker. ‘De bescherming in het gebied is weliswaar gericht op het tegenhouden van ontwikkelingen, maar je ziet er wel allerlei autosloperijen, zigeuners die er zich vestigen, veel vandalisme, enzovoorts. Het verrommelt.’ De Greenbelt houdt de ontwikkeling van Londen ook niet tegen. Parker: ‘Londen ontwikkelt zich gewoon verder aan de andere kant van de ring.’ Zo ontstaat een verrommeld, ‘groen’ gebied in een zich sterk ontwikkelende stedelijke omgeving.
Het sterke aan zowel de National Parks, de AONB’s en regionale parken als het Colne Valley Regional Park is volgens Parker de samenwerking die ontstaat tussen de diverse overheden die in het gebied van zulke landschapsreservaten liggen. Want juist daardoor krijgen de mild en neutraal geformuleerde beheersplannen van de AONB’s en de planningsmogelijkheden een heuse inhoud. Parker: ‘Als je het beheer van het landschap aan elf overheden liet, dan zou je elf landschappen krijgen.’
Interessant was in dat opzicht het Colne Valley Regional Park, omdat de initiatieven daar niet van de overheid kwam maar van particulieren. Zo financiert de liefdadigheidsorganisatie Groundwork, die in heel Engeland meer dan vijftig projecten ondersteunt, projecten die het regionale park helpen ontwikkelen. Een ander voorbeeld daarvan is de West London Floating Classroom, een liefdadigheidsorganisatie die met de met elektrische motoren aangedreven platbodem de Elsdale II schoolklassen meeneemt op het Grand Union Canal om de kinderen daar te leren over de rol en de historie van Londen’s kanalen.
Het regionale park en Groundwork zijn om die projecten van de grond te krijgen niet zozeer bezig met het landschap, maar eerder met bedrijven, de gemeenschap en de diverse lokale overheden in het gebied rondom het park. Mensenwerk, dus. Dat blijkt ook in de Cotswolds het geval. Phelps is daar Grasslands Officer en werkt met mensen uit de lokale gemeenschap samen om de kalkgraslanden op de heuvels te beheren, zoals de boer Paul Griffith die zijn runderen op de Edge Common laat grazen. ‘Je hebt mensen als Paul nodig’, stelt ze. ‘Niet alleen omdat hij zijn koeien laat grazen, maar ook om zijn enorme kennis van het landschap en de biodiversiteit in dit gebied.’ Boeren die op bezoek komen, zijn enthousiast. Phelps: ‘Ze komen op bezoek en bellen me dan later: kun je dit ook niet bij ons doen?’
Wat uiteindelijk sterk opviel, bij zowel het New Forest, de AONB’s als het Colne Valley Regional Park, was de professionaliteit waarmee de Engelsen hun beschermde landschap wisten te verkopen aan de Nederlanders, maar ook de passie en de persoonlijke overtuiging die ze daarbij tentoon spreidden. Soms werd dat de Nederlanders wat teveel, bijvoorbeeld bij de flamboyante en snelle manier waarop directeur Tim Knight van Groundwork Thames Valley zich presenteerde. Maar misschien is zo’n reclameachtige manier wel de enige manier om de waarden van het beschermde maar toch bedreigde landschap in de Greenbelt van wereldstad Londen aan de man te brengen bij de lokale overheden en het lokale bedrijfsleven.
‘We moeten denken in kansen, niet in belemmeringen’, was de boodschap die minister Gerda Verburg van LNV in de bus meegaf aan de groep Nederlanders. Die zin zou in een andere context niets anders zijn dan peptalk; nu kwam die over als een oproep om je bij het Nationale Landschap niet te verliezen in het verzinnen van regels en regelingen, maar juist op zoek te gaan naar mensen die de passie en de ambitie hebben om gezamenlijk iets te maken van het Nationale Landschap.