“Natuurbeheer zorgt voor natuurlijke, diervriendelijke en milieuvriendelijke producten”
Bijna zestig mensen waren op 27 februari 2014 aanwezig om te praten over schapenvlees en natuurbeheer, georganiseerd door het Goois Natuurreservaat (GNR) en praktijknetwerk Daarom eten we schaap. De organisatoren hopen dat dit het begin wordt van samenwerking. “Er is behoefte aan een regelmatig overleg tussen betrokkenen, behoefte aan kennisopbouw en -uitwisseling, aan gezamenlijk dingen oppakken, wat door samenwerking beter kan lukken dan ieder voor zich.”
Verslag voor Daarom eten we schaap
Gedeputeerde Jaap Bond opende de bijeenkomst met een enthousiast verhaal over ondernemende schapenhouders die heel vindingrijk meerwaarde halen uit hun producten. Die konden volgens Bond als voorbeeld dienen voor natuurorganisaties als het GNR. “De uitdaging die ik u vandaag mee zou willen geven is samen te onderzoeken welke integrale benadering jullie als experts kunnen bedenken om de natuurbeheertaken en productieketen met elkaar te verbinden. En daarin ook zelfvoorzienend te zijn.”
“Natuurbeheer zorgt voor natuurlijke, diervriendelijke en milieuvriendelijke producten”, aldus Bond. “De vraag naar deze producten neemt toe. Door de voedselschandalen van de afgelopen jaren leggen consumenten steeds meer de aandacht op kwaliteit, streekproducten en service.” Bond bood het GNR de diensten aan van het team Biologisch Ondernemen Noord-Holland, een samenwerkingsverband dat streeft naar meer biologische ondernemingen in Noord-Holland, om te onderzoeken hoe de natuurorganisatie hierin stappen kan ondernemen.
Samenwerking
De natuur van het GNR wordt op dit moment begraasd met 385 schapen en 51 runderen, vertelde directeur Bert van der Moolen in zijn introductie. Van der Moolen ziet kansen in de begrazing voor streekproducten, toerisme en recreatie, en hij ziet een toenemende belangstelling voor het inzetten van schapen in het natuurbeheer. Het GNR is samen met het Restaurant ’t Meenthuis in Blaricum, dat na de expert meeting een lunch met schapenvlees en lamsvlees van het GNR serveerde, aan het kijken hoe deze schapen en runderen kunnen worden vermarkt. Er zijn ook contacten met een slager en een slachthuis.
Van der Moolen wilde graag samen met praktijknetwerk Daarom eten we schaap deze bijeenkomst organiseren om de kennis die er is op het gebied van schapenvlees en natuurbeheer te delen. Het GRN zit namelijk voor een flinke opgave als het gaat om het omgaan met schapenbegrazing en de verkoop van schapenvlees. Van der Moolen noemde de dekking van de kosten en het rendement, de aanpak van de marketing, de promotie en de communicatie rondom het schapenvlees – ‘Be good and tell it’ – en het opzetten van samenwerking rondom het schapenvlees.
Martin Woestenburg was na zijn presentatie van enkele resultaten van het praktijknetwerk Daarom eten we schaap duidelijk: “Gebruik schapen en runderen niet om geld te verdienen, maar om natuur en landschap te verkopen!” Volgens Woestenburg is er een opkomende markt voor natuurlijk en diervriendelijk vlees. Hij noemde het voorbeeld van Slow Food, dat lekker (smaak, ambacht), puur (natuur, milieu, landschap) en eerlijk (iedereen een goede boterham) eten propageert. Volgens hem is schapenvlees Slow Food bij uitstek.
Cash cow
Het is niet realistisch om bij de verkoop van schapenvlees te focussen op het verdienen van geld. Aan de hand van het marktonderzoek dat het praktijknetwerk heeft laten uitvoeren door twee studenten van de HAS Den Bosch, liet Woestenburg zien dat schapenhouders geen ‘cash cow’ hebben. Er is dus geen stabiele vorm van inkomsten, en schapenhouders moeten voor alle inkomsten die ze binnen halen veel geld of arbeid investeren. Schapenhouders zijn een soort jongleurs die alle ballen in de lucht houden, aldus Woestenburg.
Voor natuurorganisaties als het GNR ligt dat volgens Woestenburg ongeveer hetzelfde. Volgens Woestenburg is het zinniger in te zetten op het verbinden van alle producten en diensten van het GNR. Het schapenvlees is in dat opzicht een heel geschikt marketingmiddel, want iedereen praat tijdens het eten over wat er op tafel staat.
Slow shit
Schaapherder Stijn Hilgers van het begrazingsbedrijf Schapenheld vertelde hoe hij alle ballen de lucht in houdt, en een echt Slow Food-bedrijf organiseert. Lange tijd was hij afhankelijk geweest van subsidies voor natuurbeheer als basis voor zijn inkomen, maar dat leverde teveel willekeur op. Om minder afhankelijk te zijn van deze subsidies ontwikkelde Hilgers een bedrijfssysteem rondom het ‘pastoraal heideschaap’. Naast inkomsten uit natuurbeheer ging hij zich meer focussen op de schaapskudde zelf als bron van inkomsten. Daarbij gaat het vaak om kleine dingen: hij was al blij als hij een paar duizend euro kon krijgen voor de wol.
Hilgers liet zien dat ondernemen met een schaapskudde een verhaal is met een lange adem, en met veel experimenteerdrift. Zijn kudde bestaat uit Kempische heideschapen, maar om de vleesproductie te verbeteren kruist hij in met onder meer het Vlaams kuddeschaap. Bij het inkruisen houdt hij ook rekening met de kwaliteit van de wol. Daarnaast beheert hij zijn kudde zodanig dat hij de heideschapen ook kan melken, om er kaas van te maken. Zelfs de schapenmest verkoopt Hilgers als ‘Slow shit’, 12,50 euro voor 20 kilo.
Grazers onmisbaar
Belangrijk is het verhaal dat je hebt te vertellen, bleek tijdens de presentatie van Hilgers. Tijdens de lunch beval hij Van der Moolen dan ook aan om tijdens de lammetjesdagen van het GNR een schaap of lam aan het spit te doen. Dat trekt de aandacht, stelde hij, en je kunt er direct je verhaal bij vertellen.
Ecologen twijfelen soms aan de ecologische effectiviteit van schapenbegrazing, meldde Woestenburg. Ecoloog Jinze Noordijk van EIS Kenniscentrum Insecten, en medeauteur van het boek Heidebeheer, liet in zijn presentatie zien dat dit niet terecht is. Als je maar denkt in termen van het eeuwenoude systeem van de heideboeren, met een potstal, uitloopweide, en een heide waar sommige plekken zeer intensief, sommige extensief en sommige helemaal niet werden begraasd. “Grazers zijn onmisbaar voor kenmerkende heideinsecten, een groep die een zeer groot gedeelte van de biodiversiteit uitmaakt op de heide”, stelde Noordijk. Reptielen, broedvogels en sommige spinnen bijvoorbeeld kunnen echter niet goed tegen hoge graasdruk.
Positieve externaliteiten
Vooral op grote heideterreinen is het niet ingewikkeld om de begrazing zo in te richten dat alle dieren er profijt van hebben. Noordijk liet zien hoe dat kon, namelijk met de gedifferentieerde begrazing die de heideboeren ook al gebruikten: van intensieve begrazing rondom de uitloopweide tot helemaal geen begrazing aan de randen van het terrein. Een scala aan soorten kan in zulke terreinen een leefgebied vinden. Voor terreinen kleiner dan veertig hectare is volgens Noordijk een uitgekiende, gestuurde begrazing nodig. Schapenbegrazing is op droge heide ideaal, maar moet op de vochtige heide vaak aangevuld worden met begrazing door runderen, paarden en geiten.
Landbouweconoom Raymond Schrijver verraste de zaal met een grafiek die aantoonde dat Australiërs – ’s werelds grootste exporteur van schapenvlees – relatief steeds meer voor schapenvlees zijn gaan betalen ten opzichte van de exportprijs die ze krijgen op de wereldmarkt. Schrijver wilde hiermee laten zien dat wereldhandel zich niet aan een normale logica houdt, en dat schapenhouders met deze realiteit te maken hebben.
Aan de hand van de matrix uit het marktonderzoek van Daarom eten we schaap ging Schrijver in een nogal ongemakkelijk vraaggesprek met de zaal. Want welke producten en diensten leveren schapenhouders eigenlijk, vroeg Schrijver zich af? Is natuur een dienst? En zo ja, hoeveel geld betaal je daarvoor dan? En wie betaalt dat? Schapenhouders produceren voornamelijk ‘positieve externaliteiten’, stelde Schrijvers, en daarin verschillen schapenhouders nauwelijks van natuurorganisaties als het GNR. Van de natuur die zij ‘produceren’ bijvoorbeeld, profiteren vooral anderen, niet de schapenhouder en het GNR.
Kennisnetwerk
Naast de marketing van schapenvlees, natuurbeheer en andere diensten die schapenhouders en natuurorganisaties leveren, is er volgens Schrijvers aandacht nodig voor de manier waarop de financiering van natuur en landbouw is georganiseerd. De strikte scheiding tussen natuur en landbouw die daarbij wordt aangehouden, zorgt dat bijvoorbeeld vleesproductie van natuurgebieden niet kan meeprofiteren van landbouwsubsidies.
“We moeten kijken hoe we de kennis die we hier hebben gedeeld, met elkaar verder kunnen ontwikkelen”, concludeerde Van der Moolen in zijn slotwoord. Tijdens de lunch bleken daar al de eerste mogelijkheden voor aanwezig. Daarmee lijkt met deze expert meeting een eerste stap te zijn gezet in een kennisnetwerk rondom schapenvlees en natuurbeheer. Van der Moolen en Woestenburg spreken af dat ze samen kijken naar vervolgafspraken en hoe ze daar alle aanwezigen verder bij gaan betrekken. Van der Moolen: “Er is behoefte aan een regelmatig overleg tussen betrokkenen, behoefte aan kennisopbouw en -uitwisseling, aan gezamenlijk dingen oppakken, wat door samenwerking beter kan lukken dan ieder voor zich.”