Bestemmingsplan wordt omgevingsplan

Het is een van de meest ingrijpende wettelijke hervormingen na de Tweede Wereldoorlog, maar aan de meeste mensen gaat de bundeling van tientallen wetten met ruimtelijke impact in de nieuwe Omgevingswet geruisloos en ongemerkt voorbij. De Wet ruimtelijke ordening, de Waterwet, de Natuurbeschermingswet 1998, de Wet milieubeheer, de Wet bodembescherming en de Wet geluidhinder worden allemaal gebundeld in de nieuwe wet. Hoewel de Omgevingswet naar verwachting pas in 2016 of 2017 in werking treedt, heeft jurist Jan van den Broek nu al een voorpublicatie gemaakt, inclusief de geschiedenis van het ontstaan van de wet.

Landwerk 5 2013

De aanleiding voor de Omgevingswet is de complexiteit van het huidige omgevingsrecht. ‘Een belangrijke oorzaak is de sectorale opbouw, waardoor initiatiefnemers in veel gevallen met verschillende wetten en procedures te maken hebben’, schrijft Van den Broek in zijn inleiding. In de nieuwe wet staan minder ‘rechtsfiguren’ en die zijn ook beter op elkaar afgestemd. Procedures worden gestroomlijnd. De wet bestaat uit zes delen: de fysieke leefomgeving, overheidszorg, activiteiten en projecten, zorgvuldige en transparante besluitvorming, aanvullend instrumentarium en algemene onderwerpen.

Van den Broek beschrijft in zijn inleiding waarom de Omgevingswet nodig is, en geeft daarna in het kort de hoofdlijnen van het voorstel dat op 1 maart als toetsversie is gepubliceerd. Daarna heeft hij maar liefst negentien hoofdstukken nodig om de zes delen van de Omgevingswet uitvoerig uit te leggen. Wellicht de belangrijkste verandering is het verdwijnen van het gemeentelijk bestemmingsplan. Nu komt er per bestuursorgaan één regeling: de gemeente maakt een omgevingsplan, de provincie de omgevingsverordening en het waterschap de waterschapsverordening. Met dit boek kan iedereen zich daar alvast op voorbereiden.

Jan van den Broek, Omgevingswet, Tekst & Toelichting, Berghauser Pont, ISBN 9789491073793, 75,- euro

Op grootschalige manier kleinschalig beheren

Opvallend, de volgorde die Jap Smits en Jinze Noordijk in hun boek Heidebeheer aanhouden voor de aanpak van een heidegebied. Allereerst moet een heidebeheerder kennis opbouwen over dat gebied – dat is logisch. Daarna richten de Staatsbosbeheer-boswachter van de Strabrechtse Heide en de bioloog van EIS-Nederland zich echter niet op beheermaatregelen voor het in stand houden van de aanwezige planten en dieren. In plaats daarvan kiezen ze er voor om eerst rekenschap te geven van het ‘volledig heidelandschap’, en richten ze zich op het belang van de inrichting daarvan.

Landwerk, augustus 2013

Jap Smits en Jinze Noordijk, Heidebeheer – Moderne methoden in een eeuwenoud landschap, KNNV Uitgeverij, ISBN 9789050114622, 19,95 euro

“Een goed heidebeheer speelt zich vaak af op kleine schaal”, schrijven Smits en Noordijk als verantwoording voor hun nadrukkelijke keuze voor een integrale en samenhangende aanpak van heidebeheer. Ze praten dan ook niet zozeer over planten of dieren, maar over beheertypen. Daarbij gaat het natte, droge, heuvelachtige, drassige, gesloten of open plekken in de heide met specifieke omstandigheden en microklimaat waar droge en natte heide, zandverstuivingen, bossen, vennen en andere vegetatietypen zich op een bepaalde manier ontwikkelen. Heidebeheer draait om het inrichten van het heidelandschap met veel variatie in beheertypen en veel overgangen tussen beheertypen.

De heide is een complex en dynamisch systeem dat je met kleine ingrepen moet sturen, zeggen Smits en Noordijk in andere bewoordingen, en de inrichting van dat systeem is bepalend voor de uitkomst van die ingrepen. Dat is het altijd geweest. Het heidelandschap is ontstaan door boeren die schrale gronden gingen gebruiken als begrazingsgrond. Mest gebruikten ze voor hun akkers en daarnaast haalden ze hun inkomen uit de verkoop van wol en vlees. De internationale markt voor die producten bepaalde de intensiteit waarmee de boeren de heide begraasden. Soms leidde dat tot overbegrazing en het compleet verzanden van heidevelden, vaker werden de meestal wat vruchtbaardere heidevelden ontgonnen voor meer productieve landbouwmethoden. Daarom zijn in Nederland alleen op de allerarmste gronden heidevelden over gebleven.

Vanaf de jaren tachtig is de heide het terrein van de natuurbeheerder. In de jaren tachtig begon men met grootschalige herstelwerkzaamheden. Enorme arealen heide werden geplagd om de vergrassing en verzuring van de heide te verminderen, met als gevolg dat veel heidevelden nu monomane vlaktes vol heidestruiken zijn, zonder veel leven. Dat plaggen was als restauratiemaatregel wel succesvol, schrijven Smits en Noordijk, maar had wel vergaande gevolgen voor het bodemleven. Nu is duidelijk dat met plaggen niet alleen de stikstof maar ook de fosfor uit de bodem verdwijnt, en die is essentieel als voeding voor dat bodemleven die weer als basis dient voor het insecten- en vogelleven bovengronds.

Het plaggen is wel een mooi voorbeeld van hoe Smits en Noordijk de beheermaatregelen in Heidebeheer beschrijven en aanpakken. In het moderne heidebeheer worden heidegebieden niet meer helemaal maar deels geplagd, volgens het ‘visgraatmodel’ waarvan een mooie foto op de kaft staat. Passend in de kleinschalige aanpak van het heidebeheer die Smits en Noordijk voorstaan, want “op deze wijze kan er op een grootschalige manier kleinschalig geplagd worden”. Op een vergelijkbare manier beschrijven de auteurs de begrazing, het verwijderen van bomen en bossen, het branden, het maaien en de aanleg van permanente en tijdelijke akkers.

Zo komt uit Heidebeheer een beeld naar voren van een natuurbeheer dat sterk is geënt op de eeuwenoude agrarische historie van de heidegebieden, maar ook lessen trekt uit de jonge geschiedenis van het natuurbeheer. Telkens opnieuw kiezen Smits en Noordijk er daarbij voor om oude, veelal grootschalige beheermaatregelen als het ware uiteen te rijten in kleinschaligere ingrepen die goed op elkaar aansluiten en passen bij de inrichting van het heidelandschap. En duidelijk is ook de boodschap dat dat heidelandschap groot genoeg moet zijn om in al zijn complexiteit te kunnen overleven. Op grootschalige manier kleinschalig beheren, dat lijkt de kernboodschap van Heidebeheer.

‘Sustainism’

We leven in een tijd dat ontwerpers continu moeten nadenken over de vraag wat ontwerpen nu eigenlijk inhoudt. De werkelijkheid is meestal zo complex dat zij steeds meer oog moeten krijgen voor de sociale omgeving van datgene waaraan ze ontwerpen. Ontwerpen aan een fysieke situatie wordt zo vooral een sociaal en menselijk proces. Daarbij gaat het tegenwoordig niet eens meer om het verkrijgen van draagvlak – zo twintigste-eeuws – maar over cocreatie, waarbij de klant en consument ineens ‘prosument’ of ‘coproducent’ is. En dan is er nog dat vermaledijde woord ‘duurzaamheid’, waar iedereen de mond van vol heeft zonder het te willen uitspreken. Want wat stelt ontwerpen tenslotte voor als het ontwerp niet duurzaam is?

Blauwe Kamer 4 2013

Sustainist Design Guide

Zo wordt het leven wel erg ingewikkeld. Toch zou ik iedere ontwerper, ook die met weerzin tegen duurzaamheid, willen oproepen om de Sustainist Design Guide te lezen. Dat is namelijk een overzichtelijk boekje dat helder laat zien dat ontwerpers eigenlijk sociale innovatoren zijn, als ze maar willen inzien dat ontwerpen betekent dat je ideeën deelt, kwaliteiten creëert, sociale relaties ontwikkelt en iedereen laat meegenieten. Want dat zijn de vier slogans die de auteurs hanteren om aan te duiden dat duurzame innovatie en sociaal ontwerp leiden tot ‘sustainist-ontwerp’: ‘We zijn wat we delen. Lokaal is een kwaliteit, geen geografische aanduiding. Het draait allemaal om verwantschap. Evenredigheid liever dan schaal.’

‘Sustainism’ wordt zo als een cyclische, contextuele, open, cradle to cradle, plaatsgebonden, genetwerkte en cocreatieve ontwerpmethode tegenover het modernisme met zijn lineaire, universele, gesloten, afvalproducerende, geglobaliseerde, gecentraliseerde en planmatige aanpak. Nou ben ik geen liefhebber van nieuwe ‘-ismen’, maar het maakt wel duidelijk waar het om draait. De twaalf voorbeelden laten tezamen zien dat ontwerpen wel erg breed wordt opgevat en dat de projecten nogal kleinschalig zijn. Neem de open source gereedschapskist voor het bouwen van landbouwvoertuigen, de nog in de wieg liggende FairPhone, een alternatief voor de smartphone, de bij Blauwe Kamer-lezers welbekende Luchtsingel in Rotterdam, en een stadslandbouwproject in de buurt van Parijs. Als het goed is volgen er meer van zulke ontwerpvoorbeelden op www.opensustainistdesign.net.

 

Spelen met de grens

Mooi om te zien, de weifeling van de auteurs in Grensland. Aan de ene kant willen ze als ontwerpers het liefst niets anders dan plannen maken en dus ingrijpen in de meestal nogal tweeslachtig en weinig samenhangend ingerichte grensgebieden, aan de andere kant zie je de schroom om afbreuk te doen aan die specifieke dubbelslachtige cultuur die juist zo mooi in het landschap van de grensgebieden is af te lezen.

grensland

 

Blauwe kamer 4 2013

Want wat is er nou mooier dan het contrast tussen de ecologie van het Verdronken Land van Saeftinge en de economie van de oprukkende Antwerpse haven, het kleinschalige Zuid-Limburgse landbouwlandschap bij Reuven en het Brachter Wald als inleiding op de onbegrensde Duitse ruimte, de maakbare waternatuur bij Millingen aan de Rijn en de traditionele landbouwpercelen richting Kleve, of de enorme verschillen tussen de strakke en rechte Nederlandse Veenkoloniën en de veel onregelmatiger akkers op de Duitse Moor? Ook dat laat Grensland mooi zien, in woord en beeld.

Grensland is een boek dat je als lezer laat nadenken over het ‘veelkoppig monster’ dat de grens is, zoals curator Martine van Kampen het mooi omschrijft. Cultureel en landschappelijk zijn de grensgebieden letterlijk begrensd, waardoor er tegelijkertijd een soort niemandsland kon ontwikkelen dat juist weer onbegrensde mogelijkheden in zich heeft. Het is niet voor niets dat Saeftinge naast de kerncentrale van Doel ligt, of dat er langs de grens overal windmolens staan. Tegelijkertijd is er met het opheffen van de grenscontroles en de open Europese Unie een idee ontstaan dat er eigenlijk geen grens meer is, terwijl die in de hoofden van veel mensen – ook  ontwerpers – wel degelijk blijft bestaan.

In Grensland worden drie scenario’s geschetst voor de grensgebieden: niets doen, verlangend inspelen op de geschiedenis, en daadkrachtig vooruitkijken naar nieuw leven. Maar wat vooral uit het boek naar voren komt, is de wens tot een ‘zachte planning’, zoals Gijs Wallis de Vries het noemt, een voorzichtige integrale aanpak. Daarvoor hebben de auteurs ongewild een nieuw woord voor gevonden: ‘Het was opvallend hoe alle ontwerpers die betrokken zijn bij ons boek last hadden van twee sterke reflexen: schroom bij het denkbeeldig betreden van de ruimte van de ander, erin durven tekenen, erover durven denken (wat moet ik daar?); en als er getekend werd ging het vaak om een top-down “grand design”, zonder grenzen en grensspelerij.’ Grensspelerij, dat is de toekomst van het grensland.

Grensland – Geschiedenis en toekomst van het grenslandschap, Blauwdruk, ISBN 9789075271546, 34,90 euro

Randstad als ecologische zone?

Het is vaker gezegd over de Randstad: ‘Voor de internationale zone van Nederland is één ruimtelijk plan voor de komende vijftig jaar nodig. Het gebied valt nu onder elf gemeenten, vier stadsregio’s en twee provincies, terwijl de meeste infrastructuur in beheer is bij de rijksoverheid.’ Communicatiedeskundige Pieter Maes schrijft het op in zijn prettig leesbare boekje De poldermetropool. Daarin schetst hij in het kort de geschiedenis van de Randstad als samenhangende metropool in het internationale speelveld.

Blauwe Kamer 2 2013

Maes begint zijn geschiedenis van de Randstad met de jaren zestig, toen het begrip ‘Randstad’ wetenschappelijk werd gemunt door de Britste geograaf Peter Hall die in zijn boek The World Cities de kwaliteiten van de verzameling steden vergeleek met die van Londen en Parijs. In de halve eeuw sindsdien lijkt vooral de economie de stuwende kracht achter de grote ruimtelijke veranderingen die plaatsvinden. Steden groeien uit tot financiële, dienstverlenende, industriële, wetenschappelijke of andere economische clusters die met elkaar verbonden zijn via een zo hoogstaande logistiek dat het concept van Schiphol een exportproduct is geworden. Het groen biedt een aantrekkelijk vestigingsklimaat.

Zo legt Maes trefzeker de zere vinger op hetgeen de Randstad tot een geheel maakt, namelijk dat er helemaal geen eenheid is. De Randstad is een verzameling steden die in concurrentie met elkaar proberen te groeien, en daarvoor grotendeels afhankelijk zijn van macro-economische ontwikkelingen. Desondanks heeft die verzameling een enorme potentie als internationaal belangrijke metropool met een groen hart.

De poldermetropool is geen visionair boek, maar Maes maakt een uitzondering voor Maarten Hajer. De directeur van het Planbureau voor de Leefomgeving ziet de Randstad als ecologisch ontwikkelingsgebied, met milieuvriendelijke logistiek, productie en kennisontwikkeling. Dat is wel nieuw. Ik had Maes daar graag wat meer onderzoek naar zien doen.

Pieter Maes, De poldermetropool – Wat iedereen moet weten over de Randstad. nai010 uitgevers, ISBN 9789462080478, € 19,50 

Schuivende politieke panelen

‘Dit project illustreert de paradox van gebiedsontwikkeling en de noodzaak van nationaal beleid: aan bottom-up initiatief mankeert de juiste schaal; ontwerpen op grotere schaal en langere termijn ontberen politiek draagvlak. In onze gedecentraliseerde ruimtelijke ordening was voorheen nationale financiering het smeermiddel om tot regionaal draagvlak te komen. Maar die tijd is voorbij.’

Blauwe Kamer 3 2013

Deze conclusie over het wel en wee van een ontwerpstudie naar de Rijn-Maasdelta is typerend voor Nederland projectenland. In dat boek worden ontwerpstudies beschreven van zeven ‘nationale projecten’: Rotterdam-Zuid, Olympische steden, Making Almere, Rijn-Maasdelta, Stadscentrum Zuidas, het Metropolitane Landschap en Knooppunten. In al die projecten spelen de politieke panelen die de afgelopen jaren zijn gaan schuiven tegen de achtergrond van de economische en misschien ook wel politieke en culturele crisis.

Mensen die een deja vu denken te ervaren, hebben gelijk. De zeven projecten werden vorig jaar tijdens de vijfde Architectuurbiënnale tentoongesteld. Maar het boek laat meer dan de expositie zien hoe het snel veranderende politieke speelveld zijn weerslag heeft op plannenmakerij en ontwerpstudies. Want ontwerpend onderzoek in een politieke context, en dat is wat de zeven projecten kenmerkt, lijkt wel op stroomopwaarts roeien op een rivier die telkens zijn loop verandert. De grote vraag is of er ook daadwerkelijk een opdrachtgever zal komen. En dan stel je al snel vraagtekens bij het vele werk dat wordt verricht. Nog een conclusie, naar aanleiding van Making Almere: ‘Weliswaar wordt het project inhoudelijk verrijkt, wanneer niet gevolgd door daadwerkelijke actie, loopt het het risico een theoretische oefening te blijven.’ Het is een onzekere wereld voor ontwerpers.

Nederland projectenland. Uitgeverij 010, ISBN 9789064507885, € 24,50

‘Met een maquette communiceer je’

Kleien, knippen, plakken, gieten, zagen, snijden, solderen, assembleren. Dit geknutsel is niet iets dat een buitenstaander koppelt aan tuin- en landschapsarchitecten, maar toch zullen die regelmatig een maquette moeten maken. En dan zullen ze de vaardigheden tentoon moeten spreiden die Arjan Karssen en Bernard Otte in het praktische boek Maquette beschrijven. Want: ‘Met een maquette communiceer je.’

Blauwe Kamer 3 2013

Het maken van de maquette begint dan ook met de vraag wat je met zo’n maquette laat zien, of hij leesbaar is, welke sfeer hij oproept, maar ook wannéér je een maquette laat zien en of je een maquette bij je opdrachtgever achterlaat. Vooral die laatste vraag verraste me, maar Karssen en Otte blijven opnieuw praktisch. ‘Achterlaten is een projectmatige valkuil, omdat de discussie buiten jouw aanwezigheid doorgaat.’

Karssen en Otte behandelen alle materialen die ontwerpers kunnen gebruiken, en dat zijn er veel, het gereedschap dat nodig is, en de techniek om foto’s van maquettes te maken. Daarnaast geven ze werkinstructies voor drie typen maquettes: de schetsmaquette die bedoeld is voor procesonderzoek, beeldend onderzoek en communicatie, de ontwerpmaquette die gericht is op onderzoekend ontwerpen, en de presentatiemaquette die moet overtuigen, verkopen en enthousiasmeren.

Arjan Karssen en Bernard Otte, Maquettes – Bedenken, maken, overtuigen. ISBN 9789082045505, € 26,50, te bestellen via www.arjankarssen.nl

Stadslandbouw is een politieke daad

‘Koken is een politieke daad’, stond onlangs boven een interview met de Amerikaanse journalist en wetenschapper Michael Pollan, bekend van zijn strijd voor beter eten. Vergelijkbaar is de insteek die de auteurs in Farming the City kiezen voor voedsel als middel voor de hedendaagse verstedelijking. Het boek gaat over stadslandbouw, een enthousiasmerend fenomeen dat tegenwoordig nogal gehypet wordt. Iedereen heeft het erover, en er is jaarlijks een heuse ‘Dag van de stadslandbouw’, maar de auteurs van Farming the City slagen er niet in om overtuigend het belang van stadslandbouw aan te geven. Dit ondanks het overzicht van maar liefst 45 zo te zien succesvolle stadslandbouwprojecten, dat in het boek staat.

Landwerk 3, BLauwe Kamer 3 2013

Stadslandbouw lijkt steeds meer op een politieke daad. Farming the City laat zien hoe bestaand beleid nauwelijks aansluit bij de veelal activistische daad die de nieuwe ondernemers in de stadslandbouw meestal plegen om voedsel te verbouwen in de stad. Veel van de artikelen in het boek gaan dan ook over de veranderingen die nodig zijn om stadslandbouw mogelijk te maken. Een heel hoofdstuk gaat over de nieuwe ‘sociale topografie’ die nodig is om stadslandbouw mogelijk te maken. Jan-Willem van der Schans, de Nederlandse autoriteit op het gebied van stadslandbouw, schrijft daarin terecht dat er dankzij de economische crisis steeds meer ongebruikt land in de stad aanwezig is waar stadslandbouw een plek kan krijgen. Derek Denckla pleit voor slow money om nieuwe vormen van financiering te organiseren voor stadsboeren.

Farming the City is een sympathiek boek, maar ondanks het risico dat ik als oude, zure zeur wordt weggezet vraag ik me toch af of het boek iets toevoegt aan de rijke literatuur hierover. Eigenlijk is het ontluisterend dat er zo veel initiatieven zijn, maar dat nog steeds onduidelijk is hoe je stadslandbouw in de stad regelt en organiseert. Over stadslandbouw hoef je niet veel anders te lezen dan het zeer informatieve boek De hongerige stad van architect Carolyn Steel. Zij schrijft een kort voorwoord in Farming the City, waarin ze nog maar eens benadrukt hoe in steden steeds meer aandacht is voor eten, hoe het voedsel wordt geproduceerd en waar het vandaan komt. Dat laat Farming the City ook mooi zien, maar niet meer dan dat.

Farming the City – Food as a Tool for Today’s Urbanisation, Trancity, ISBN 9789078088639, 27,50 euro

Amstelland werd Amstelscheg

Amstelland is een van de bekendere ‘groene scheggen’ in de verstedelijkte regio van Amsterdam. Groen is in dit opzicht een relatief begrip, want mensen uit Oost-, Zuid- of Noord-Nederland zouden zich in dit gebied nogal ongemakkelijk voelen vanwege alle bebouwing en infrastructuur. Toch is dat groen de reden dat er nu een prachtig geschiedenisboek is over Amstelland met prachtige historische kaarten: Atlas Amstelland. Historici beschrijven hoe het veen ontgonnen werd, hoe de bodem daardoor daalde en de Amstel werd bedijkt, hoe Ouderkerk het bestuurscentrum werd en hoe de dynastie van de Heren van Amstel zich er vestigde.

Landwerk 3, Blauwe Kamer 3 2013

Atlas Amstelland toont ook belangrijke delen van de geschiedenis van Amsterdam, maar dan vanuit het omgekeerde perspectief van het platteland dat langzamerhand steeds meer bebouwd wordt. De belangrijkste reden dat Amstelland nog zo groen is, is natuurlijk de planologische en stedenbouwkundige beslissing om rond Ouderkerk geen uitbreiding van de steden Amsterdam en Amstelveen te bouwen. Amstelland werd ‘de Amstelscheg’, en het platteland werd integraal onderdeel van de stedelijke planning. Eigenlijk is dat wel het meest bijzondere facet in de rijke geschiedenis van deze regio.

Het mooie is dat dit terug te vinden is in het landschap. In het boek staat een kaart met alle cultuurhistorische relicten in Amstelland, en daarop staan tal van molens, bruggen, sluizen, schansen en werven. Nu is Amstelland een officieel groengebied, en voor de komende twee jaar staan er allerlei werkzaamheden op de agenda. Er komen ‘fiets- en wandelpaden, een natuurvriendelijke oever, een schoonwaterproject, een weidevogelvriendelijk gebied, aanlegsteigers in de Amstel en meer’.

Atlas Amstelland – Biografie van een landschap, Thoth, ISBN 9789068686074, 34,50 euro

Landschapsarchitect is duizendpoot

Wat een opvallend mooi boek heeft Johan Vlug gekregen voor zijn afscheid als docent Ontwerpen aan Hogeschool Van Hall Larenstein. De noodzaak van ontwerpen maakt zijn ondertitel ‘Veldverkenningen van de Nederlandse landschapsarchitectuur’ volledig waar. In vogelvlucht gaat het langs thema’s als ondernemerschap, tekentechnieken, communicatie, onderwijs en onderzoek, opdrachtgeverschap en internationalisering. Diverse auteurs – waaronder veel oud-studenten van Vlug – geven daarin een mooi overzicht van de praktijk van de Nederlandse landschapsarchitectuur, maar ook van de rol die een hogeschool daarin kan spelen.

Blauwe Kamer, juni 2013

Opvallend is de belangrijke plek die het ondernemerschap van de landschapsarchitect inneemt in het boek. De economische crisis jaagt dat zeker aan. Een aantal bureaus vertelt hoe ze tegen de economische stroom in roeien, en toch succes hebben. Atelier Aksis laat zien hoe je met kwaliteit en reële offertes als klein bureau toch werk binnenkrijgt dat opdrachtgevers eerst aan grotere concurrenten gunden. Het Happyland Collective laat zien dat je proactief naar opdrachten kunt dingen via flexibele samenwerkingsverbanden en door zelf maatschappelijke thema’s op de agenda te zetten.

Het ontwerp blijft centraal staan in het werk van de landschapsarchitect, concluderen Vlug en zijn medeauteurs. Tegelijkertijd zijn de eisen die tegenwoordig gesteld worden aan landschapsarchitecten net zo weinig reëel als de lage offertes die sommige bureaus onder druk van de crisis durven te verzenden. Aan het eind sommen Vlug en Rob Aben op wat een landschapsarchitect allemaal moet zijn: vakman, placemaker, supervisor, veelzijdig, regisseur, vermarkter, pragmaticus, wereldverbeteraar. ‘Het is nogal wat: al die competenties zijn nauwelijks te verenigen in één persoon, wellicht in een team of in een netwerk van landschapsarchitecten.’

De noodzaak van ontwerpen – Veldverkenningen van de Nederlandse landschapsarchitectuur, Hogeschool Van Hall Larenstein, 39,50 euro