De liefde voor natuur is een bundel verhalen – Leve de variatie aan mensennatuur

Lengkeek, Jaap & Woestenburg, Martin (2003). De liefde voor natuur is een bundel verhalen. In: Woestenburg, Martin, Buijs, Arjen & Timmermans, Wim (2003). Wie is bang voor de stad? Essays over ruimtelijke ordening, natuur en verstedelijking. Wageningen: Blauwdruk.

Een zonnige zondag op de Posbank betekent topdrukte in de door schapen afgegrazen heide: auto’s halen fietsers in, wandelaars lopen in file, picknickbankjes zitten afgeladen met rustende dagrecreanten. Is dit natuur? De ecoloog heeft vraagtekens. De heide die elk jaar de heuvels paars bloeit is niet natuurlijk, maar moet met schaapkuddes en Schotse hooglanders van gras ontdaan worden. De fietsers, wandelaars en automobilisten twijfelen niet. Dit is natuur, sterker nog, dit is de Nederlandse natuur op zijn mooist.

Een ding is wel duidelijk. Sinds het begin van de jaren tachtig bepaalde de ecoloog wat natuur is in Nederland, maar die tijd is voorbij. De natuur is van het volk zelf geworden. Er heeft zich in de laatste decennia een soort evolutie voltrokken in het landelijk gebied, of beter gezegd een metamorfose. Het platteland is van de traditionele productieruimte van de landbouw omgetoverd tot een multifunctionele consumptieruimte voor de stedeling. Kortom: de burger of de consument is nu het richtpunt in het landelijk gebied.

Die democratisering van de natuur, of beter gezegd het besef dat natuur een consumptiegoed is, is recent ingedaald in de burelen van politiek Den Haag. ‘Mensenwensen’ werd als toverwoord gelanceerd. Toch is de praktijk van alledag nog niet echt veranderd. Het beleidsveld recreatie valt nog steeds onder een andere directie van het ministerie van LNV dan het beleidsveld natuur, en toerisme is grotendeels het werkveld van het ministerie van Economische Zaken. En in de praktische, alledaagse werkelijkheid van natuurbeschermers en recreatieondernemers is de scheiding tussen natuur en recreatie niet kleiner.

Natuurlijk is er vooruitgang geboekt. De boswachter is niet langer de gesloten, met knickerbockers uitgeruste buitenmens. In natuurgebieden van Staatsbosbeheer en Natuurmonumenten leggen gedreven oud-onderwijzers uit hoe de natuur wordt beheerd en waarom. En VVV-Arnhem maakt reclame voor een nieuw type boswachter, de Veluweranger: ‘Veluwerangers zullen bezoekers van het Veluwe-paviljoen op een onderhoudende manier laten kennismaken met de Veluwse natuur’. Ook de campinghouder wil niet simpelweg meer ruimte, maar zoekt bij de uitbreiding van zijn bedrijf advies van ecologen, en maakt zich sterk voor een duurzaam en milieuvriendelijk gebruik van de omringende natuur.

Duidelijk is dat met de toenemende inbreng van de mondige burger zowel de politiek, het beleid als de ondernemers het spoor bijster zijn. Zo lijkt het natuurbeleid nog steeds te veel bepaald door ecologen en andere mensen die veel hebben met hoogwaardige natuur. Recent onderzoek van sociaal geografe Tialda Haartsen van de Universiteit Groningen toont aan dat de beeldvorming over het platteland meer bepaald wordt door de beelden die beleidsmakers, politici en wetenschappers ervan schetsen dan van de werkelijkheid. Econometriste Helena Berends van Alterra berekende dat bij de onderzoeken naar de natuurwensen van Nederland, het grote project Operatie Boomhut van het ministerie van LNV, alleen deze elite wordt gehoord. En recreatieonderzoeker Janine Caalders stelt in haar dissertatie dat de toeristische sector in het landelijk gebied vaak het ondergeschoven kindje is, mede dankzij de gebrekkige organisatie en de naar binnen gerichte houding van de sector zelf.

Het zicht op wat de burger wil is, sinds twintig jaar geleden de ecologen de alleenheerschappij over natuur naar zich toe trokken, ook verminderd. De mensen die het over de natuur voor het zeggen hebben, die fysiek en feitelijk bepalen welke vormen van natuur worden behouden en ontwikkeld, hebben weinig zicht op de wensen van het volk ten aanzien van diezelfde natuur. Dat is natuurlijk niet zo verwonderlijk. Grote ijsjesfabrikanten hebben nog altijd veel moeite om het juiste publiek voor het juiste ijsje te vinden, en autodealers hebben weliswaar databestanden waarin ze hun klanten tot op de postcode in allerlei demografische aspecten kunnen analyseren, maar dat betekent nog niet dat ze weten welke auto mensen willen kopen.

Dat is namelijk het probleem van de democratisering van de natuur. Er is na de alleenheerschappij van de ecoloog een leegte ontstaan waarin alles mogelijk is. Want wie heeft nu gelijk over de Posbank? De ecoloog of de recreant? Beiden en geen van beiden, zouden wij zeggen. De ecoloog en de recreant twisten over het feit dat het ecologisch meest waardevolle stukje Posbank tegelijkertijd ook toeristisch de meeste waarde in zich bergt, maar het zijn maar twee van de vele verhalen die over de Posbank verteld kunnen worden. Zo organiseerden omwonenden zich in het Overkoepelend Comité Posbank (OCP), in eerste instantie om de wegafsluiting voor gemotoriseerd verkeer tegen te gaan, later om hun eigen wensen en genoegens aan de beheerders van Natuurmonumenten duidelijk te maken. En daarnaast is er nog de eenzame mountainbiker die de heide van de Posbank gebruikt als decor voor zijn lichamelijke uitputtingsslag, de vogelaar die soorten wil scoren, of de vlinderliefhebber op zoek naar een speciale soort. Onder de natuur ligt bovendien ook nog een verhaal verscholen, het verhaal van de schrale landbouwgronden met wildwallen en een holleweg waar de boswachter mooi over kan vertellen.

Zo zijn er eindeloos veel verhalen die allemaal hun eigen juistheid en waarde hebben. Dat is onbevredigend maar veelzeggend, want daarmee is het debat over de natuur van Nederland veranderd van een ecologisch debat naar een vraagstuk over de waarden en normen die mensen verbinden aan natuur. Mensen verlenen natuur een betekenis middels hun activiteiten. De vogelaar beweegt zich met een grote kijker en praktische kleding door de natuur op zoek naar nieuwe soorten voor zijn jaarlijst. De langeafstandswandelaar loopt wandeletappes van meer dan veertig kilometer door stad en land. Een ouder paartje fietst zondagmiddag een uurtje rond over de Rijndijk, en geniet van het ritje met de pont. En de Marokkaanse familie picknickt met eigen eten in het Vondelpark, terwijl ze kijken naar de skaters op de paden en de stedelijke zonaanbidders op het gras. Vanuit die activiteiten ontstaan waarden die mensen hechten aan natuur.

Willen we de Nederlandse natuur ook de natuur van de Nederlanders maken, dan moeten we leren luisteren naar de verhalen van al deze mensen. De tijd is gekomen dat politici, beleidmakers, wetenschappers, maar ook ondernemers zich meer interesseren voor wat het volk, de recreant, van de natuur in Nederland vindt.

Dat klinkt erg democratisch, maar is tegelijkertijd problematisch. Want wie is die recreant? Het antwoord op die vraag ligt besloten in de gevleugelde uitspraak van Evelyn Waugh: “The tourist is the other fellow”. Net als de toerist is de recreant is ook altijd die ander. Niemand voelt zich recreant, en niemand identificeert zich als recreant. Niet voor niets dat de recreatie een zo ongrijpbaar en onindeelbaar beleidsveld is. Het is moeilijk grip te krijgen op een doelgroep, laat staan op een aantal verschillende doelgroepen, als die doelgroep zich niet als zodanig wil identificeren. Telkens blijkt de recreant weer iemand anders dan men dacht. En telkens weer wordt natuur op een andere manier door hem geïnterpreteerd.

Toch is er een overeenkomst tussen al die verschillende recreanten in het landelijk gebied, en dat is hun liefde voor de natuur. Natuurlijk, bij iedereen wordt de liefde anders verteld, bij iedereen heet de natuur anders, maar toch is die liefde een goed uitgangspunt om de relatie tussen natuur en recreatie of tussen de ecoloog, de recreant en de toerist nader te duiden. Dat kunnen we doen door een vergelijking te maken van de houding die mensen aannemen tegenover natuur met de opeenvolgende fasen in de liefde, namelijk de flirt, de aanspraak, het afspraakje, de verliefdheid, en ten slotte de vaste relatie. In die vijf verschillende fasen varieert de individuele beleving telkens, en is de houding die mensen aannemen tegenover hun geliefde telkens anders gedefinieerd.

De flirt is vrijblijvende hofmakerij. Flirters staan open naar andere mensen, maar slechts in beperkte mate. Echt serieus bedoelt de flirter het nafluiten van mooie benen of het naroepen van een lekker kontje niet. Flirten is amusement, een spel dat mensen even buiten het alledaagse brengt, het is een show voor de flirter zelf, degene die nagefloten wordt maar ook voor het omringende publiek. Daarom zit er weinig echt spannends aan, maar ook niet echt iets bedreigends. De grenzen aan het betamelijke zijn duidelijk, en de flirt is meestal bedoeld als een openbare uiting van eigendunk, bravoure en bewondering.

Natuur is een prachtige omgeving om te flirten, om aan anderen te tonen wat je waard bent in de openbaarheid. Op het strand showen jongens en meisjes hun lichaam, paartjes flaneren in het park, en mountainbikers tonen hun uithoudingsvermogen in het bos. De omgang met de natuur is net zo vrijblijvend als het flirten zelf. Mensen zoeken amusement, en de omgeving moet navenant gezellig zijn. Dat betekent strandtenten en vooral zon op het strand, een hotdog en een blikje cola in het park, en zo nu en dan een vos op het rulle pad van de mountainbiker. Er worden geen ecologische eisen gesteld aan de natuur, het moet gewoon een gezellige en groene openbare ruimte zijn. In de activiteit zit de prikkeling.

Wie aanspraak zoekt, zoekt afleiding. Aanspraak betekent iets onverwachts, het is het vrijblijvend aftasten van elkaar. Er is durf voor nodig om aanspraak te maken, en er is lef nodig om die aanspraak te durven aanvaarden. Wat dan ontstaat is een plotselinge verkering die tegelijk een onvoorziene en onduidelijke claim is. De jongen die het meisje aanspreekt wil meer, maar zelfs als het meisje iets terug zegt, blijft het een spel van aftasten van wat mogelijk en onmogelijk is, wat gewenst en ongewenst.  Het is een spel van een onvermoed maar welwillend aanvaard opdoemen van allerlei rechten en plichten. Het meisje en de jongen zijn ontdekkingsreizigers van hun eigen waarden en normen, van hun eigen belevingswereld, en hoe die passen bij die van de ander. Maar vrijblijvend blijft het.

Bij die ontdekkingstocht is de omgeving niet meer dan het decor waarin mensen een korte tijd kunnen ontsnappen aan het gewone leven. Mensen verwachten dan ook niets van de natuur die ze bezoeken, behalve rust en openheid. Mensen willen er even uit, een frisse neus halen, en als ze in het voorbijgaan een buizerd zien of van een mooi uitzicht kunnen genieten is dat alleen maar meegenomen. De aanspraak die mensen maken op de natuur is puur het claimen van rust; in ruil daarvoor willen ze zich graag onderwerpen aan regels die er aan hen gesteld worden door bijvoorbeeld terreinbeheerders. Wandelen over gemarkeerde natuurpaden is een voorbeeld of fietsen over de fietspaden op de heide.

Een afspraakje betekent interesse. Het is een overeenkomst, er wordt iets vastgelegd, en daar houdt men zich aan. Mensen gaan met elkaar uit eten, naar de film, in de verwachting dat ze elkaar tijdens die afspraak zullen vinden en herkennen. Het is geënsceneerd, door beiden en voor beiden, geïntrigeerd als beiden zijn in het beeld dat ze van elkaar hebben en de verhalen die ze elkaar vertellen. In een afspraakje wordt de aanvankelijke verleiding die mensen voor elkaar voelen gekanaliseerd in een prikkelend samenzijn met onzekere uitkomst. Het doel van de prikkeling is een gelijkwaardig prettig gevoel, het samensmeltende idee dat beiden zich tevreden tonen over de film, het eten en het gezelschap. Maar dat lukt natuurlijk niet altijd.

Mensen kunnen ook een afspraakje maken met de natuur. Mensen worden met verhalen gemobiliseerd om kennis te maken met natuur. Zo is het Fochtelooërveen voor de argeloze bezoeker een relatief betekenisloos, open en drassig landschap. Maar mensen die op de televisie hebben gezien dat er kraanvogels broeden, worden geprikkeld voor een bezoekje. De interesse die ze tijdens het bezoek tonen, leert hen dat het Fochtelooërveen een van de weinige hoogveengebieden is van Nederland, en de plaggen die duidelijk zichtbaar in het landschap liggen, doen denken aan de beschrijving die Thomas Rosenboom gaf van veenarbeiders in zijn boek ‘Publieke werken’. Zo worden mensen verleid door de verhalen die het gebied in zich berft, en groeit het bezoek voor de geïnteresseerden uit tot een wederzijdse aftasting tussen mens en natuur.

Verliefdheid is de sublieme spanning, het ligt op de grens tussen pijn en geluk. Verliefde mensen raken vervuld van een sterk verlangend maar onrustig makend gevoel, ze worden overheerst door een magnetisch en onregelbaar gevoel van aantrekking en afstoting. Maar ze moeten er wel voor open staan. Als dat gebeurt lijken verliefde mensen deel van elkaar te willen uitmaken, ze willen samen een zijn.

Verliefd worden op natuur kan ook, of je nu ecoloog bent of niet. Het zijn de zeldzame momenten dat de bezoeker een sublieme ervaring doormaakt, de momenten dat je als mens dat overweldigende gevoel krijgt dat je deel uitmaakt van een groter geheel dat adembenemend en nauwelijks te bevatten is. Het plotselinge uitzicht vanaf een berg of heuvel, de enorme schittering en stilte van de sterrennacht, de golvende zee geelbloeiende zonnebloemen in de felle zon, de uitgestrektheid van de woestijn, of de geuren en klanken van de tropen. Het zijn momenten waarop mensen pijnlijk voelen dat onderdeel uitmaken van de natuur, maar dat tegelijkertijd de afstand met die natuur oveweldigend groot is. ‘Love hurst’, zong glitterrockband Nazareth terecht.

De vaste relatie is de institutionalisering van de liefde. Tussen man en vrouw ontstaan vaste conventies, zoals ontbijtrituelen, een regelmatig seksleven, een verzameling van veelgebruikte kooswoordjes en ingebakken ergernissen. Er ontstaat een routine die makkelijk tot sleur wordt, maar tegelijkertijd zet de diepere liefde zich vast in beide geliefden. De ander wordt gekend, vertrouwd en geliefd, ook in de meest ontluisterende momenten. Man en vrouw horen dan ook bij elkaar, ze zijn elkaars eigendom, en ze leveren strijd met mensen die dat durven te betwisten.

Mensen die dagelijks hun hond uitlaten in een park, een bos of een uiterwaard gaan een vaste relatie aan met die natuur. Ze kennen na al die jaren alle paadjes, alle struiken, en wellicht zelfs de vogels die elk jaar terugkomen. Die relatie kan zich zo verdiepen dat mensen ook de cultuurhistorische en ecologische geheimen van het gebied willen weten. Mensen eigenen het stuk natuur toe door hun dagelijkse omgang met het gebied of door het opdoen van specifieke historische of ecologische kennis over het gebied. Het gebied is van hen, en elke ingreep van buiten wordt als een persoonlijke aanval gezien. In bredere zin zien we dat bij ecologen terug. Die zijn vertrouwd met natuur, ze kennen de nukken en de imperfecties, maar houden de schat het liefst voor zichzelf.

De vaste relatie met de natuur is de grondslag voor de vele machtsstrijden die spelen rond natuurgebieden. Op de Posbank hebben we de ecoloog, de dagrecreant, de boswachter, de omwonenden, de automobilist, de motorrijder, de mountainbiker, de vogelaar, de hobbyist met zijn modelvliegtuigje, enzovoorts. Het zijn jaloerse echtgenoten die anderen ‘hun’ natuur niet gunnen. De verhalen die ze vertellen over hun dagelijkse of wekelijkse omgang met die natuur zijn de wapens in de liefdesstrijd. Emotie is de drijfveer; de ratio is daaraan ondergeschikt.

De vijf fases in de liefde die we hierboven noemen – de flirt, de aanspraak, de afspraak, de verliefdheid en de vaste relatie – zijn niet toevallig gekozen. Ze sluiten aan bij de ervaringswerelden die de Britse socioloog Erik Cohen al in 1979 koos om de verschillende ervaringen van toeristen in te kunnen delen. In de afgelopen decennia is deze typologie in Wageningen toegepast op de recreatie in het landelijk gebied. Daaruit komen vijf ervaringswerelden voort met als kernwoorden amusement, afleiding, interesse, vervoering en toewijding. Het zijn eigenlijk verschillende stadia en intensiteiten van de manier waarop mensen tegen hun wereld aankijken.

Diezelfde ratio maakt het voor mensen met meer afstand tot de alledaagse werkelijheid – wetenschapper, beleidmakers, politici – aantrekkelijk om de verschillende houdingen ten aanzien van natuur die uit deze analogie voortvloeien, praktisch in te zetten voor de inrichting en het beheer van de Nederlandse natuur. Dat is zeker mogelijk, want in de vijf ervaringswerelden zijn duidelijk de glijdende schalen zichtbaar van de verschillende manieren waarop mensen omgaan met natuur. De manier waarop natuur wordt ervaren is telkens afhankelijk van een ingewikkelde balans tussen openbaar en individueel, spanning en beheersing, vrijblijvendheid en verplichting, verrassing en voorzienigheid, vlakheid en diepte of echt en gekunsteld. Zo is de flirt met natuur een openbaar gebeuren, met vrijblijvende spanning, een voorziene verrassing met een vlakheid die echt overkomt. De verliefdheid daarentegen is vooral individueel, het is een spannende beheersing, verplichtend en verrassend, zeer diep en zeer echt.

Daardoor wordt het verleidelijk om de vijf ervaringswerelden in de inrichting en planning van de natuur te gebruiken als een soort receptenboekje met panklare oplossingen voor de mensenwensen ten aanzien van natuur. Dat is onzin. Een snufje flirt, een theelepeltje afspraak en een pond vaste relatie is geen waarborg voor een goede mensennatuur. Er zijn echter voldoende voorbeelden om aan te geven dat de manier waarop ondernemers, natuurorganisaties en overheden proberen natuur en mens te combineren lang niet altijd goed is voor de natuur of voor de mens. In het kloeke boek ‘Pret – Leisure en landschap’ van NRC-journaliste Tracy Metz zijn zonder moeite honderden vormen van vermaak te vinden waarin natuur eendimensionaal tot attractie is omgetoverd, of het nu gaat om lopen door de kronen van de bomen, het fietsen langs de forten van de vele waterlinies, het raften in de Ardennen, of het wandelen langs met gekleurde paaltjes afgezette routes.

Het voorbeeld van de Posbank laat zien dat er alleen al op dat kleine postzegeltje natuur tot wel tien soorten verschillende verhalen over natuur gebezigd worden, als drijfveer om met natuur bezig te zijn, maar ook als verantwoording voor de manier waarop men met die natuur bezig is. Zoals gezegd moeten wetenschappers, beleidmakers en politici leren luisteren, juist naar die enorme variatie aan verhalen die er leven onder de Nederlandse bevolking. Het gaat ons om de variatie, en daarvan is zowel qua natuur als qua natuurbeleving voldoende voor handen in Nederland. Want ondanks de hoge bevolkingsdruk hebben we nog steeds veel natuur die zelfs in Europees opzicht ecologisch interessant is. Bovendien is er nergens in Europa op zo’n klein oppervlak zo’n grote ecologische en landschappelijke diversiteit te vinden. Die diversiteit staat borg voor een even grote, en zo niet grotere, variatie aan beleving.

Nederland is een hoog verstedelijkte maatschappij met een hoge biodiversiteit, maar nergens in Nederland vinden we de werkelijk enorme bevolkingsdruk zoals in New York of Londen of de echte ongerepte natuur zoals in de Amazone of de Rocky Mountains. In de natuur is overal de hand van de mens zichtbaar, maar in de stad is overal de hand van de natuur zichtbaar. Dat moet hoop geven, als we maar durven om niet al te eendimensionaal – ecologisch, cultuurhistorisch, landbouwkundig, recreatief, toeristisch, economisch – met die historisch gegroeide samenvlechting van stad en natuur om te gaan. Het gaat er daarbij volgens ons om dat er in eerste instantie meer wordt geluisterd en gekeken naar wat mensen in natuur zoeken. De hierboven uiteengevouwen vijfdeling in soorten liefde en ervaringswerelden zou wat ons betreft een geschikt analysekader zijn om te komen tot een soort beleidsmarketing. Zodat bestuurders gestructureerd leren luisteren naar de burgers.

Voldoen aan de hoge eisen van het korhoen en het gentiaanblauwtje

Met agrarisch natuurbeheer boek je geen natuurwinst, meldden Wageningse ecologen in Nature. Maar helpt het reguliere natuurbeheer wel? En kunnen boeren leren van de natuurbeheerders? Volgens ecologen weten we veel over planten en weinig over dieren. De beste manier om beheer te verbeteren lijkt langdurig onderzoek en samenwerking tussen wetenschap en praktijk.

Recource, februari 2002

Toen de ecologen Frank Berendse, David Kleijn en hun collega’s in Nature schreven dat agrarisch natuurbeheer niet echt tot verbetering van de natuur leidt, was de beer los. Het werd door agrarische natuurverenigingen als In Natura gezien als een politiek document om het agrarisch natuurbeheer in diskrediet te brengen ten faveure van de Ecologische Hoofdstructuur en het reguliere natuurbeheer. Het pleidooi van Berendse en Kleijn om het natuurbeheer wetenschappelijk te monitoren ging in dit pandemonium ten onder.

Monitoring is sluitpost

Volgens ornitholoog Wolf Teunissen van Sovon Vogelonderzoek Nederland is juist die monitoring een van de belangrijkste aspecten die de Wageningse ecologen hebben aangestipt. “De verdienste van Berendse en Kleijn is dat ze monitoring op de agenda gezet hebben.” Bij Sovon is het jaar in jaar uit tellen van vogels heel gebruikelijk, maar daarbij wordt heel veel gebruik gemaakt van vrijwilligers. Teunissen begrijpt wel waarom monitoring niet van de grond komt. “Monitoring is een sluitpost op de begroting, en onderzoek is natuurlijk duur. Er wordt wel veel gedaan met vrijwilligers, maar daar is het vaak ook een afweging tussen het leuk houden en het geïnteresseerd houden van de vrijwilligers en het moeten voldoen aan bepaalde kwaliteitseisen.”

Maar weten we eigenlijk wel of natuurbeheer überhaupt wel werkt? Dat was een van de belangrijkste en ook een van de meest logische vragen die in de discussie rond het onderzoek van Berendse en Kleijn werd gesteld. Teunissen formuleert het antwoord op die vraag voorzichtig: “Als er geen beheer werd gepleegd, was de natuur er nog slechter aan toe”. De systeemecoloog Roland Bobbink van de vakgroep Landschapsecologie van de Universiteit Utrecht doet al twintig jaar onderzoek naar natuurbeheer. Hij is positiever. “De resultaten zijn wisselend, maar het lukt ons heel goed om rodelijstsoorten terug te krijgen.” En dan spreken we over zeldzame planten als breed wollegras, de veldgentiaan en de waterlobelia. De laatste is zelfs zo spectaculair in aantal gegroeid dat die volgens Bobbink wel eens van de Rode Lijst zou kunnen worden geschrapt, maar dat ligt volgens hem ook aan de verbetering van het milieu.

Uit zijn dak

Bobbink doet veel onderzoek in het kader van het Overlevingsplan bos+natuur (OBN), een programma van het ministerie van LNV, waarin sinds 1989 wordt geëxperimenteerd met beheer dat er op gericht is de effecten van verzuring, vermesting en verdroging in natuurgebieden te herstellen. Hij herinnert zich nog de verbazing van de nestor van de plantensociologie Victor Westhof toen die in het verbrande bos bij Staverden de resultaten van dit herstelbeheer zag. “Hij ging zowat uit zijn dak!”

Het OBN kan inderdaad bogen op succesverhalen. In het boekje dat in 1999 ter gelegenheid van het tienjarig bestaan werd gepubliceerd, staat dat er in totaal 108 zeldzame plantensoorten terugkwamen of zich uitbreidden. In de natte duinvallei Moksloot op Texel kwamen 22 rodelijstsoorten terug, in het blauwgrasland Beekvliet bij Borculo 17 plantensoorten.

Samenwerking

Binnen het OBN wordt het meeste ecologisch onderzoek naar natuurbeheer in Nederland gedaan. Volgens projectleider OBN Rob Hendriks van het Expertisecentrum LNV komt dat omdat de maatregelen die worden genomen om natuur te herstellen sterk gericht zijn op verbetering van de biodiversiteit. Redelijk rigoureuze herstelmaatregelen als het plaggen van heide om het gras te verwijderen en het baggeren van vennen om het mineralenoverschot in het water te verminderen zorgen in korte tijd voor effecten die met ecologisch onderzoek zijn te meten. Het reguliere natuurbeheer is vaak meer gericht op behoud, en is minder doelgericht dan het herstelbeheer in het kader van het OBN. Alleen jarenlange monitoring zou hierbij helderheid verschaffen omtrent de effecten.

Het reguliere natuurbeheer plukt de vruchten van het OBN, vertelt Hendriks. Het OBN werkt als een soort proeftuin, waarvan de succesvolle resultaten ook in het regulier natuurbeheer worden toegepast. Waar zowel Hendriks als Bobbink vooral enthousiast over zijn, is de samenwerking die OBN stimuleert tussen wetenschappers en terreinbeheerders. Volgens Bobbink heeft juist die samenwerking tot veel vernieuwing in het beheer geleid.

Kalkbrokken

De kennis van beheerders is onontbeerlijk in onderzoek naar natuurbeheer, vindt Bobbink. Beheerders kunnen wetenschappers bijvoorbeeld in detail vertellen wat er met een natuurgebied mis is, of het verzuring, vermesting, verdroging of een combinatie van die factoren is die heeft geleid tot de achteruitgang in biodiversiteit. Die kennis kunnen wetenschappers dan combineren met de gegevens van een eeuw lang vegetatieopnames die vegetatiedeskundigen en plantensociologen als Westhof hebben verzameld, en die door Alterra-onderzoeker Joop Schaminée en anderen werd gepubliceerd in de bekende boekenserie Vegetatie van Nederland. De ecologen krijgen dan een beeld van hoe de vegetatie er vroeger uit moet hebben gezien. Vervolgens kunnen ze in overleg met de beheerders doelgerichte maatregelen voorstellen om met natuurbeheer een vergelijkbare vegetatie terug te krijgen.

Voor de dieren ligt het minder makkelijk. Dieren zijn ook veel gevoeliger voor de ingrepen in hun leefomgeving. Dierecoloog Hans Esselink van het Nederlandse Centrum van Natuuronderzoek dat is gevestigd in de Katholieke Universiteit Nijmegen heeft voorbeelden te over van natuurbeheer, waarbij en passant zeldzame dierpopulaties werden uitgeroeid. Dat gebeurt vaak per ongeluk. Zoals de keer dat de beheerder van een kalkgrasland in Zuid-Limburg de kalkbrokken opruimde waaronder enkele zeldzame keversoorten huisden. En vaak ongewild. Als bijvoorbeeld het vee zoveel medicijnen krijgt tegen wormen dat het desastreus is voor de mestkevers en de strontvliegen die leven van de mest.

Geschikte afzetplaatsen

Een van de problemen met het beheer is dat het vooral op planten is gericht, vindt Esselink. Daarbij wordt wel eens uit het oog verloren dat op die vegetatie een veel ingewikkelder wereld van kevers, insecten, vogels, reptielen en zoogdieren leeft. Daarover is betrekkelijk weinig kennis. De meest aaibare dieren of de meest in het oog lopende worden wel, vaak al jarenlang, geteld en onderzocht door organisaties als Sovon en de Vlinderstichting, maar over de effecten van natuurbeheer op dierpopulaties is bedroevend weinig bekend. Daarbij leidt natuurbeheer soms tot ‘faunaongelukjes’ als gevolg van rigoureuze herstelmaatregelen, zoals bij het Grootmeer bij Vesem, waar tijdens het herstel het hele ven werd drooggelegd om de hele voedselrijke bovenlaag van de bodem en de oever te verwijderen. Libellen als de tengere pantserjuffer en de bruine winterjuffer verloren hierbij geschikte afzetplaatsen voor hun eitjes.

De reden voor de kennisleemte ligt volgens Esselink in de complexiteit waar dierecologen mee te maken hebben. Dat nekt vooral specialistische soorten die afhankelijk zijn van zeer kenmerkende omstandigheden. De rupsen van het gentiaanblauwtje bijvoorbeeld ontwikkelen zich op de vruchtbeginsels van de klokjesgentiaan, en worden in een later stadium verzorgd door Myrmica-mieren. De actieradius van de mieren en de zaadverspreiding is beperkt tot enkele meters. En voor een vogel als het erg zeldzame korhoen is de meest geschikte leefomgeving open heide met meer dan dertig centimeter hoge heidestruiken, afgewisseld met bossen, grassen en kruiden, jonge bomen en natte of vochtige kruidenrijke en venige plekjes. Bovendien is een plag- of brandstrook van tien meter al een onoverkomelijk obstakel.

Grote kennisleemtes

Grootschalige herstelmaatregelen als machinematig plaggen en maaien betekent voor zulke gevoelige diersoorten dat hun leefomgeving te homogeen wordt om te overleven. Machinematig plaggen van heide bijvoorbeeld levert een egaal veld met ‘VVV-heide’, als het bloeit een mooi paars vlak voor de recreanten, maar ongeschikt voor de variatie eisende dieren. Het is volgens Esselink daarom zaak om de beheerders zeer nauwgezet aan te sturen, want klakkeloos toepassen van wetenschappelijk ontwikkelde beheerstechnieken doet vaak de kleinschaligheid die in de natuur gewenst is, teniet. Bobbink is minder pessimistisch dan Esselink. “In het begin was het veel trial and error, maar nu weten we vrij goed wat we in een bepaald geval moeten doen.” In de tien jaar dat OBN loopt is de nadruk wel degelijk steeds meer op kleinschaligheid komen te liggen, vindt Bobbink. Esselink geeft toe dat in ieder geval het uitsterven van plantensoorten dankzij programma’s als OBN is gestopt.

Bobbink moet wel toegeven dat er grote kennisleemtes zitten in het dierecologisch onderzoek naar natuurbeheer. Monitoring zou daarvoor een oplossing kunnen zijn. Het OBN zou daarbij als voorbeeld kunnen dienen. “Na tien tot twaalf jaar blijkt bijvoorbeeld dat ook de duurzaamheid van gebieden die we in het kader van OBN volgen, groter is geworden. Herverzuring vindt minder plaats. Dat komt volgens mij ook doordat er minder verzuring en vermesting is, maar ook het herstelbeheer is vele malen beter dan vroeger.”

Goed blanco’s

Langdurig ecologisch onderzoek helpt dus niet alleen de kennis over natuurbeheer op een hoger peil, maar geeft ook inzicht in de mate waarin verzuring, vermesting en verdroging in gebieden doorwerken. En dat is belangrijk, want zowel alle ecologen beamen dat zonder een goede aanpak van die milieufactoren natuurbeheer is als roeien tegen de stroom in.

Ook Berendse erkent de voorbeeldfunctie die OBN voor een monitoringssysteem zou kunnen hebben. De samenwerking tussen beheerders en wetenschappers ziet hij als iets wat ook in het agrarisch natuurbeheer positief zou kunnen werken. “Met de boeren op wiens land we werken, hebben we een goede relatie. Mijn ervaring is dat boeren zeggen, vertel me maar hoe het zit. Met een goed monitoringprogramma kunnen we hen laten zien hoe het wel werkt.”

Een van de voorwaarden voor goede wetenschappelijke monitoring is volgens Berendse het tegelijkertijd onderzoeken van gebieden met beheersovereenkomsten en gebieden zonder, blanco’s. Ook Teunissen van Sovon is voor zo’n aanpak, maar hij ziet direct beren op de weg. “Het is ontzettend moeilijk om goede blanco’s te vinden.” In het streven naar kleinschaligheid en variatie in de natuur, die volgens Esselink nodig is voor de veeleisende zeldzame diersoorten, is het heel moeilijk om verschillende gebieden met elkaar te vergelijken. En homogene natuur is niet iets wat we willen.

Natuurbeleid wordt volwassen dankzij korenwolf-syndroom

Bouwend Nederland is wakker geworden sinds de korenwolf. Er bestaan strikt nageleefde regels die de natuur beschermen tegen verstoring door woonwijken, spoorlijnen en snelwegen. De schok waarmee het Nederlandse natuurbeleid met de economie in aanraking komt, doet denken aan de heftige periode van de puberteit. Nu is dan ook de tijd om te zorgen dat het beleid echt volwassen wordt, zodat natuur op een lijn staat met de economie.

Resource, oktober 2001

In het jaar 2000 leden projectontwikkelaars, gemeentes, planners en anderen met bouwplannen aan het korenwolf-syndroom. In 1999 werd pijnlijk duidelijk dat Europese natuurregels ook in Nederland strikt gehandhaafd moeten worden. Ook buiten het speerpunt van het Nederlandse natuurbeleid, de Ecologisch Hoofdstructuur (EHS). De kleine natuurvereniging Das & Boom wist met Europese regelgeving in de hand dankzij een onooglijke hamster de bouw van een industrieterrein in Heerlen ernstig te vertragen. Met de nog onooglijker zeggekorfslak als symbool werd later ook de aanleg van de verlenging van de A 73 langs de oostelijk Maasoevers stilgelegd.

Strijdlustig

Het poldermodel van Nederlandse bestuurders en planners kreeg door de met veel mediaal genie ontworpen acties van Das & Boom on-Nederlands strijdlustige trekjes. De weerzin tegen de natuurbeschermers was zo groot dat burgemeester Heijmans van Haelen hen zelfs schuldig achtte aan de verkeersdoden op de gevaarlijke Napoleonsweg. Veiligheid gaat voor de natuur, vond ook wethouder Jos van Rey van Roermond. Maar Das & Boom en andere natuurbeschermers wezen er op dat de Europese regelgeving strikt moet worden nageleefd, en dat Nederland nota bene een van de initiatoren was van die regelgeving. Het poldermodel werkte hier niet.

Dit on-Nederlandse wapengekletter maakte in een klap duidelijk dat Europese natuurwetgeving als de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn ook in Nederland moet worden nageleefd. Maar was dit nieuws? Nee, de Vogelrichtlijn stamt uit 1979, de Habitatrichtijn uit 1992.

Pro-actief

De nationale overheden hebben echter weinig gedaan om die richtlijnen in te passen in de nationale natuurwetgeving, zo blijkt uit een opvallend staatje in de Natuurbalans 2001 en een even opvallend hoofdstuk over de internationalisering van het natuurbeleid, dat bestuurskundige Saskia Ligthart van Alterra schreef. Alle Europese landen lopen achter met de aanpassing van de nationale natuurwetgeving aan de Europese richtlijnen, Nederland niet minder dan anderen. De nieuwe Natuurbeschermingswet en Flora- en Faunawet die dit jaar moeten worden ingesteld, lopen aardig op schema. Waar Nederland wel in achterloopt is het organiseren en implementeren van de wetgeving.

Maar sinds de korenwolf is zowel besturend als bouwend Nederland helemaal wakker geworden. Pro-actief werken is het credo. Planologen, bestuurders, ambtenaren, architecten en andere betrokkenen bij de planning en bouw van bedrijventerreinen, snelwegen, woonwijken, enzovoorts kunnen nu op verschillende adressen terecht voor cursussen, waar ze leren wat de Europese regelgeving inhoudt en hoe die in Nederland moet worden toegepast. Gemeentes integreren ecologische onderzoeken naar het voorkomen van kamsalamanders, boomkikkers, grutto’s, noorse woelmuizen en vleermuizen in de milieueffectrapportage bij bouwprojecten. Alles om te voorkomen dat later dure aanpassingen nodig zijn, omdat er een beestje zit.

Kleine beestjes

De reikwijdte van de Europese regelgeving is groot, zo blijkt uit de praktijk. Er is in Nederland geen landschapsarchitect meer die niet in aanraking is gekomen met wat in de volksmond ‘de kleine beestjes’ is gaan heten.

Het gaat echter niet alleen om kleine beestjes, om aaibare mediapersonen als de korenwolf die Das & Boom in de belangstelling heeft weten te brengen. Het gaat vooral om het instandhouden van levensvatbare populaties. De Vogelrichtlijn van de Europese Unie richt zich op de bescherming van gebieden waar vogels broeden en foerageren. De Habitatrichtlijn beschermt inderdaad de kleine beestjes, maar ook een heleboel planten, en is vooral gericht op het instandhouden van leefgebieden van die dieren en planten.

Prioritaire soorten

Bouwen is mogelijk volgens de richtlijnen, maar alleen als er een ‘dwingend maatschappelijk belang’ in het geding is. Een woonwijk, een snelweg of een bedrijventerrein kunnen nodig zijn om de bevolkingsdruk te verlichten, de mobiliteit te verbeteren of de economie te verbeteren. Alleen als er zogenaamde ‘prioritaire soorten’ in het geding zijn, kan er in het geheel niet gebouwd worden. Nederland heeft meerdere prioritaire plantensoorten, maar maar twee prioritaire diersoorten, namelijk de korenwolf en de noorse woelmuis. De Nederlandse noorse woelmuis is bijvoorbeeld een aparte ondersoort die leeft in het in Europa zeer zeldzame laagveen.

Beno Koolstra van Alterra heeft sinds de korenwolf verschillende onderzoeken geleid naar de verstoring van soorten of leefgebieden door bouwprojecten (zie kaders). In de praktijk blijkt het vooral te gaan om de vertaling van de vaak niet echt harde eisen in de richtlijnen naar praktische vingerwijzingen voor de bouwers. Vaak blijken bouwprojecten met kleine aanpassingen niet echt grote bedreigingen voor de natuur.

Rechter

In eerste instantie gaat het bij zulk soort onderzoeken om de ecologische kennis van specialisten die Alterra in huis heeft, zoals wetlandexpert Albert Beintema, amfibieënexpert Claire Vos en grootwildecoloog Geert Groot Bruinderink. Minstens zo belangrijk is volgens Koolstra de expertise van bestuurskundigen als Saskia Ligthart en juristen op het gebied van nationale en internationale regelgeving. Maar het moeilijkste is het bij elkaar brengen van die kennis, want het ontbreekt nog aan vaste normen.

De beslissingen worden in veel zaken nog door de rechter gemaakt. Dat die niet altijd in het voordeel van de bouwers beslist, bleek uit het stopzetten van woningbouw bij de Edese wijk Kernhem en de Waalsprong bij Nijmegen. Het is volgens Koolstra dan ook zaak om de ecologische bevindingen zo hard mogelijk te formuleren in de taal van de wetgeving, zodat de rechter wat aan die bevindingen heeft bij zijn besluitvorming.

Puberteit voorbij

Die noodzaak om natuur als het ware wettelijk en bestuurlijk hard te maken is een positief effect van het korenwolf-syndroom van de afgelopen jaren. Het natuurbeleid is de puberteit voorbij na alle opwinding, het wordt volwassen. De natuur staat sterker in zijn schoenen tegenover de economie. De vraag is nu of bestuurders en andere betrokkenen het natuurbeleid ook met economische argumenten durven door te rekenen. Want hoe efficiënt en hoe effectief zijn de maatregelen die worden genomen?

De econoom Frank Veeneklaas en de ecoloog Rob van Apeldoorn van Alterra zijn dit jaar met een project begonnen met een project dat het natuurbeleid in zijn groei naar volwassenheid moet helpen. Het natuurbeleid is nu nog te defensief, vinden zij, en natuur wordt nog teveel gezien als doel op zich. Daarmee ontkracht het beleid zichzelf, vindt Veeneklaas. ,,Het heilig verklaren van je eigen belang is nooit een sterk argument”

Financiën

Volgens Van Apeldoorn en Veeneklaas is het meer dan ooit tijd om het natuurbeleid volwassener te maken. ,,Natuurbeleid heeft zijn plaats verworven”, stelt Veeneklaas. ,,Nou mag je meepraten, maar dan moet je wel met de jongens van financiën in de clinch durven.” Domweg stellen dat iets goed is voor de natuur werkt dan niet meer, vinden beide onderzoekers.

Beleidsmakers moeten zich volgens Van Apeldoorn en Veeneklaas bij elke maatregel leren af te vragen of het effect heeft, maar ook of efficiënt is. Daarbij gaat het zowel om ecologische, economische, ruimtelijke en maatschappelijke effectiviteit en efficiency. Het domweg achternalopen van ecologische doeleinden kan er bijvoorbeeld tot leiden dat de ganzen op de Friese weiden zo talrijk worden dat boeren gaan klagen. En de meest economische manier om het aantal ganzen te verminderen, is de jacht, maar die staat maatschappelijk weer in een kwaad daglicht.

Van Apeldoorn en Veeneklaas willen toewerken naar een systeem waarin de ecologische, economische, ruimtelijke en maatschappelijke aspecten kunnen worden doorgerekend. Dan kan gezocht worden naar creatieve oplossingen die voor al die aspecten efficiënt en effectief zijn. Zo zou je het aantal ganzen simpel kunnen verkleinen door in hun overwinteringsplaats Siberië aan geboortebeperking te doen.