Heidebeheer zoekt aansluiting bij regionale economie

Van Noorwegen tot Portugal worden heidegebieden als beschermd natuurgebied beheerd. Maar bescherming van habitattypes in omheinde parken is niet voldoende, bleek tijdens de European Heathland Workshop. In het natuurbeheer moet een verbinding gezocht worden met de regionale economie. Dat blijkt echter niet in alle heidegebieden mogelijk, want soms kunnen beheerders alleen het veld in met behulp van een tank.

Landwerk, juni 2013

Onder de indruk zijn ze, de Nederlandse en Engelse heidespecialisten die eind juni in Denemarken de European Heathland Workshop bezoeken, want in de Deense heidegebieden zien ze dingen die al decennia uit de heide van Nederland en Engeland zijn verdwenen. Elk heidegebied dat de beheerders en wetenschappers bezoeken, zit vol met veldleeuweriken, makkelijk herkenbaar door hun gekwetter de typische op en neer gaande manier van vliegen. Die zijn er in Nederland en Engeland nauwelijks meer, volgens de Nederlanders omdat er in Denemarken nog wel voldoende insecten zijn. De Deense heide lijkt ook veel minder verzuurd en vermest, want overal zijn veel korstmossen te vinden. Op sommige plekken is het voor de korstmosspecialisten een ware wedstrijd om zoveel mogelijk soorten te vinden, en dat leverde soms wel tien verschillende soorten korstmossen op op één plek.

Heidespecialisten

De European Heathland Workshop is een informele organisatie van Europese wetenschappers en beheerders die tweejaarlijks een workshop organiseert over heidebeheer. Dit jaar verzamelden zich bijna honderd heidespecialisten uit Denemarken, Zweden, Noorwegen, Polen, Tsjechië, Nederland, België, Engeland en Duitsland zich voor een week in Denemarken voor workshops, lezingen en excursies over het heidebeheer. Daar bezochten ze bijna alle heidegebieden van Noord-Jutland. Dat zijn over het algemeen relatief grote gebieden, die opvallend onaangetast leken te zijn door de overal overheersende grootschalige akkerbouw en veeteelt. Jutland was vroeger overwegend heidegebied, want de grond is er nogal schraal, maar dankzij de kunstmest is het de landbouw toch gelukt om het te ontginnen. De heide is veelal bewaard gebleven in afzonderlijke gebieden, die nu zijn omgevormd tot nationale parken.

De heidespecialisten kwamen bijzondere natuur tegen in Denemarken. Zo waren ze erg te spreken over de vochtige blauwgraslanden en de andere kolonisatievegetatie bij de enorme migrerende duin Råbjerg Mile, vlakbij Skagen, die zich jaarlijks bijna twintig meter in noordoostelijke richting verplaatst. De duin is de laatste overgebleven stuifduin, een overblijfsel van een verschijnsel dat Jutland eeuwenlang teisterde maar in de negentiende en twintigste eeuw werd beteugeld door de aanplant van bomenplantages.

Cultuurverschillen

Opvallend was dat er weliswaar grote cultuurverschillen waren tussen de heidespecialisten uit de negen landen, maar dat de grote verschillen in heidebeheer niet zozeer zaten in die nationale cultuurverschillen maar eerder in de verschillen in ligging en vegetatie van de diverse heidegebieden. Dat bleek zelfs op het geografisch beperkte oppervlak van Jutland. In het rollende heuvellandschap van Mols Bjerge met zijn heidevelden, grasland, boomplantages, laagveenmoerassen, eikenbossen en broeklanden even ten oosten van Aarhus, valt de heide tussen alle diversiteit aan vegetatiesoorten nauwelijks op. In Nationalpark Thy, een twaalf kilometer brede strook duinlandschap met heidevelden en wat plantages in het noordwesten van Jutland, is de heide overheersend aanwezig.

Dat verschil is terug te zien in het beheer. Zo bleek er in Mols Bjerge naast het normale heidebeheer, het verschralen van de heide om vergrassing en opslag met bomen te voorkomen, veel meer aandacht voor het beheer van de andere vegetaties en de gehele diversiteit aan plantengroei. Zo worden grote delen van de boomplantages verwijderd om plaats te maken voor schrale graslanden en heide, maar was er tegelijkertijd aandacht om de oude eikenbossen met hun bijzondere plantengroei te behouden.

Rozebottelstruiken

In Thy is het beheer meer gericht op de heide zelf, en daarbij werd één probleem speciaal aangepakt. Ecologen en beheerders maken zich namelijk zorgen over de rozebottelstruiken, een exoot uit Japan die overal in de duinheide opduikt. Die vormen een groeiend probleem, want volgens Rita Buttenschøn van de Universiteit van Kopenhagen is het areaal rozebottels in de afgelopen tien jaar verdrievoudigd. De Deense heidespecialisten experimenteren nu voor de bestrijding van de struiken naar een extreem middel: het bestrijdingsmiddel Roundup. Dit tot afschuw bij veel bezoekende heidespecialisten. Een paardenmiddel, vonden de Nederlanders, want de rozebottel zou dankzij de verschraling van de bodem over een vijftiental jaar waarschijnlijk vanzelf verdwijnen.

Net als in Denemarken uiten die verschillen zich ook elders in Europa in het beheer. Tijdens de workshops vielen twee extremen op. In Noorwegen is een nationaal actieplan opgezet om de complete variatie aan heidelandschappen langs de kust te beschermen, vertelde Mons Kvamme van het heidecentrum Lyngheisenteret in Lygra. Onderliggende gedachte was dat de heidegebieden van menselijke oorsprong zijn, en dat heide gebruikt moet worden om het te behouden. “Als niemand de heidevelden gebruikt, dan verdwijnen ze”, aldus Kvamme. In Noorwegen is dan ook gekozen om boeren de mogelijkheid te geven om de heidegebieden te beheren. Dat kostte het Kvamme en zijn collega’s nog veel moeite. Slechts in 23 van de 585 heidegebieden langs de Noorse kust bleek er bestuurlijk en maatschappelijk draagvlak en de nodige economische steun om lokale boeren zover te krijgen dat ze het heidebeheer op zich wilde nemen.

Wilde schapen of Feuerlöschpanzer

Het heidebeheer vergt nogal wat van een boer, vertelde Leif Christian Torsøe. Hij runt een traditioneel boerenbedrijf op de heide langs het meest zuidelijke puntje van Noorwegen, in Lindesnes. Met Agder Villsau, Noorse wilde schapen die ondanks hun geringe hoogte over een volwassen man kunnen springen, begraast hij zo’n tweeduizend hectare heide. Daarnaast verzorgt Torsøe ook ander natuurbeheer op de heide, zoals het verwijderen van opslag van sitkasparren en het hakken en branden van de heide. Voor het natuurbeheer krijgt hij een vergoeding van de Noorse overheid, maar daarnaast moet hij inkomsten halen uit de verkoop van vlees en andere producten. Samen met andere boeren in de regio heeft hij de beweidingsvereniging Agden Kystbeitelag opgericht, waarin ze onder meer de vleesverkoop organiseren en samen streven naar een meerwaarde voor het vlees van de wilde schapen.

Een compleet ander plaatje kwam naar voren bij de presentatie van ecoloog Frank Meyer van het bureau Rana uit het Duitse Halle. Hij vertelde over de enorme droge heidevelden in Noordoost-Duitsland, die zijn gevormd door militair gebruik in de tijd van de DDR. In de landen Brandenburg, Mecklenburg, Sachsen-Anhalt en Sachsen bevindt zich meer dan zestig procent van het Duitse areaal van de habitattypes Droge heide en Duinheide, enorme uitgestrekte zandvlaktes en landduinen met struiken calluna-heide. De voormalige oefenterreinen van de DDR liggen echter vol met munitie, waarvan lang niet altijd zeker is of dat veilig is, terwijl het te kostbaar is om de munitie te verwijderen. Daarom zijn niet alleen de technieken om de heide te branden aangepast, er is zelfs een speciale tank ontwikkeld, de Feuerlöschpanzer Spot 55, die ingezet wordt als brandweerwagen. Het is te onveilig voor natuurbeheerders om zelf op de heide te werken, aldus Meyer. De foto’s die Meyer liet zien van de tank werkte op de lachspieren van de heidespecialisten, maar het verhaal van Meyer maakte goed duidelijk welke welhaast surrealistische werkelijkheid er schuilt achter het heidebeheer als je ervoor kiest om voor mensen compleet ontoegankelijke natuur toch met menselijke middelen te beheren.

Bizarre werkelijkheid

De grote vraag die tijdens de European Heathland Workshop naar boven kwam, was wat we nu eigenlijk moeten verstaan onder heide. Veel heidegebieden, van het noorden in Noorwegen tot in Portugal, vallen onder de Europese natuurwetgeving Natura 2000. Maar kijken we naar de beschermde habitattypen die de Deense heidevelden rijk zijn, dan valt op dat er een enorme diversiteit is. Zo overheerst in Thy het habitattype Droge heide, maar zijn in Mols Bjerge naast Vochtige heide ook verschillende typen grasland en bos aanwezig, en is zowel de stuifduin als het blauwgras bij Råbjerg Mile beschermd.

Dat levert ook vraagtekens op ten aanzien van het heidebeheer. In Noordoost-Duitsland wordt alle moeite gedaan om voor Duitsland belangrijke arealen van de habitattypes Droge heide en Duinheide te behouden, maar de inzet van tanks in een met munitie verontreinigd heideterrein laat ook de bizarre werkelijkheid zien van wat een Europese natuurwetgeving als Natura 2000 in de praktijk vermag. Het verhaal van boer Torsøe past dan beter bij het plaatje wat de meeste mensen hebben van natuurbeheer.

Culturele diensten

Het heidebeheer lijkt zich in Europa steeds meer te bewegen richting een integraal beheer, waarbij de heide wordt beschouwd als door mens gemaakt landschap, waarvoor een door de regio bestuurlijk, maatschappelijk en economisch gedragen beheer bij hoort. Alleen bescherming van heidegebieden werkt soms zelfs contraproductief. Leonor Calvo van de Universiteit van León liet in haar presentatie zien dat de beschermde heidegebieden in de Cantabrische bergen van Noord-Spanje sneller dichtgroeien met bos dan de heidegebieden die lokale mensen gebruiken als weidegrond voor grazende schaapskuddes, en waarin diezelfde lokale mensen delen kaal kappen om bosbrand te voorkomen.

Volgens Calvo is het traditionele, extensieve, agrarische en integrale gebruik van heidegebieden dus beter voor de biodiversiteit dan alleen bescherming en ecologisch beheer. Probleem is volgens haar wel dat de traditionele producten die de lokale heideboeren vroeger leverden, zoals vlees en hout, onvoldoende opleveren. De boeren moeten omschakelen naar nieuwe wat Calvo noemt ‘culturele diensten’, zoals het begrazen van de bergen met herten waar toeristen op kunnen jagen of het telen van gele gentiaan als grondstof voor de farmaceutische industrie. “Die culturele diensten leveren geld en werkgelegenheid op, maar daarvoor moet wel het landschap worden beheerd”, aldus Calvo.

Brede definitie

Goed heidebeheer kan volgens Calvo dus geld opleveren. Dat betekent volgens haar twee dingen. Enerzijds moet bij het natuurbeheer in heidegebieden rekening gehouden worden met sociaaleconomische belangen, en moet er rekening gehouden met de economische transformatie van regio’s van een producteconomie van vlees en hout naar een diensteneconomie van ecotoerisme en jacht. Anderzijds benadrukt Calvo dat voor de basis onder die regionale economie – een gezond heide landschap – juist ecologische kennis die nodig is over hoe heidelandschappen zich ontwikkelen, en hoe ze reageren op beheersmaatregelen als begrazing, branden en kappen.

Diezelfde integrale benadering kwam terug bij de presentatie van het boek Economy and Ecology of Heathlands door de Nederlandse ecoloog Henk Siepel van de Radboud Universiteit. In het internationale, wetenschappelijke boek wordt nadrukkelijk gekeken naar de relatie tussen economie en ecologie. Siepel liet een kaart zien van Europa met daarop de gebieden die vallen onder de zeer brede definitie van heide die de auteurs hanteren, namelijk heide als halfopen of open gebied met arme bodem dat is begroeid met heide en gras. Op dat enorme areaal kan volgens Siepel gewerkt worden met beheermethoden zoals Calvo beschreef, waarin de ecologie van een gebied gekoppeld wordt aan de regionale economie. Ook bij Siepel vormt de ecologie de basis voor een gezond en natuurlijk landschap dat diensten oplevert die een stimulans kunnen betekenen voor de regionale economie. Dat lijkt in de voormalige militaire terreinen van de DDR nog een stap te ver, maar in Noorwegen, Spanje en Denemarken worden voorzichtige stappen gezet.

Economy and Ecology of Heathlands, KNNV Uitgeverij, ISBN 9789050114615, 59,95 euro

Waar is Europa’s natuurgeld het meest waard?

In Nederland worden miljoenen euro’s gestoken in het herstel van oude en ecologisch interessante cultuurlandschappen voor een aantrekkelijk vestigingsklimaat. In Italië en Portugal zijn veel van zulke cultuurlandschappen nog intact, maar ontbreekt het juist aan geld voor het beheer. Vanuit Europees perspectief roept dat de vraag op waar investeringen voor Natura 2000 het meest lonen.

Landwerk, december 2012

Miljoenen euro’s worden er in Nederland geïnvesteerd in het herstel van oude cultuurlandschappen. Een voorbeeld: in september maakte provincie Noord-Brabant bekend dat ze onder de noemer ‘landschappen van allure’ 56 miljoen euro gaat investeren in Het Groene Woud, de Maashorst en de Brabantse Wal. En dat terwijl in 2002 ook al 27 miljoen euro uitgetrokken werd voor het herstel van de culturele, natuurlijke en recreatieve aspecten van het landbouwlandschap van Het Groene Woud.

Topregio

De investeringen in het herstel van oude cultuurlandschappen dienen vele doelen, maar die moeten allemaal leiden tot een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor bewoners en bedrijven. Van de site van provincie Noord-Brabant: “Mooie landschappen houden Brabant aantrekkelijk om in te wonen, werken en recreëren. Zo werkt de provincie Noord-Brabant samen met partners aan haar ambitie om een Europese topregio op het gebied van kennis en innovatie te zijn én te blijven.”

Hoe compleet anders is de situatie in de Portugese Serra da Estrella, een natuurreservaat in het oosten van Portugal bij de stad Guarda. Hier is het traditionele cultuurlandschap nog grotendeels intact. De Serra da Estrella is een van de weinige gebieden in Europa waar boeren nog steeds met traditionele heidelandbouwmethoden werken. Bij Covão da Ponte in de Mondego-vallei bijvoorbeeld houdt de jonge boer Lemos Santos driehonderd geiten op zijn weide in de vallei. De mest wordt gebruikt voor de gerst- en roggeakkers hogerop in de heuvels, die omringd worden door bergeiken, tamme kastanjes, brem en dopheide. Bovenop het heuvelgebied domineren vele meertjes met waterranonkel, gele gentiaan, jeneverbes en borstelgras, de bron voor het irrigatiewater in de vallei.

Traditionele, gemengde bedrijven

In oktober bezochten onderzoekers en beleidsmakers van het internationale Rural European Platform het natuurreservaat vlakbij Guarda in het kader van een workshop over nieuwe economische mogelijkheden van natuurgebieden. Dat gebeurde onder leiding van ecoloog Jan Jansen van bureau Pan & Demeter, die al tientallen jaren in het gebied onderzoek doet. Op de Facebook-pagina die hij samen met anderen onderhoudt over het gebied worden continu nieuwe vondsten van bijzondere vegetatie geplaatst. Dat de Serra da Estrella een Natura 2000-gebied is, is volgens Jansen voor een groot deel te danken aan de boeren met hun traditionele, gemengde bedrijven.

Het probleem is echter dat die traditionele, extensieve landbouw niet loont. Dat is in de Mondego-vallei duidelijk te zien. Lemos Santos boert nu op de plek waar vroeger een klein dorpje ligt, tussen duidelijk verlaten boerderijtjes ligt het oude schoolgebouw dat nu gebruikt wordt als woning, vlakbij de grazende geiten. Hier kunnen de boeren zelf het cultuurlandschap nog herstellen. Lemos Santos heeft nieuwe irrigatiekanaaltjes uitgegraven om het beekwater van de heuveltoppen effectiever te gebruiken. Ook elders herstellen jonge boeren traditionele vloeiweides of rotatiesystemen die hun ouders hadden verlaten.

Zwartgeblakerde restanten

De keerzijde daarvan is op diverse plekken in het gebied duidelijk zichtbaar, in de vorm van geschroeide en zwartgeblakerde restanten van bosbranden. Om toch geld te verdienen stimuleerde de Portugese overheid investeringen in grootschalige productiebossen met den en eucaliptus, en dat leidde tot grootschalige bosbranden. Het ironische is dat 99% van die branden wordt aangestoken door mensen. Daarmee krijgt het cultuurlandschap een zwart randje, want mensen steken niet alleen de branden aan, het gebrekkige beheer zorgt ook nog eens dat de branden enorme oppervlakten natuur dan wel cultuurlandschap vernietigen.

De Serra da Estrella is een economisch arm gebied. De landbouw is te kleinschalig en extensief om er goed geld mee te verdienen. Afgezien van de paar dagen dat mensen uit Lissabon de sneeuw op de bergtoppen komen bewonderen, is er weinig tot geen regionaal toerisme. En dat de hoogvlakte met zijn vele meertjes juist dankzij de terrassen van de landbouw een van de belangrijkste voorraden is voor de drinkwatervoorziening van Lissabon, daarvoor is ook geen geld beschikbaar.

Jetset en dagjesmensen

Een vergelijkbare problematiek speelt in het Parco Naturale Regionale di Portofino, even ten zuiden van Genua. Ook hier zijn menselijke activiteiten nodig om de biodiversiteit te behouden, blijkt uit een in augustus gepresenteerd landschapsecologisch onderzoek van Theo van der Sluis en Bas Pedroli van Alterra. Het park is in 1935 als natuur bestemd, maar de meeste biodiversiteit zit juist op de plekken die door mensen zijn gemaakt. Van der Sluis: “De kleine weitjes op de terrassen telden per honderd vierkante meter zeventig soorten, het struikgewas (de macchia) slechts zo’n dertig.”

De regio rondom het park is geen arme regio, zoals de Serra da Estrella. Vlakbij het park ligt het pittoreske havenplaatsje van Portofino, misschien wel het mooiste vissershaventje van de Middellandse Zee, waarvan zelfs een replica is gebouwd in het Universal Orlando Resort in Orlando, Florida. Het plaatsje is gewild bij de jetset. Miljardair en voormalig premier Silvio Berlusconi heeft er net als vele andere rijken een huis, en er komen veel dagjesmensen.

Bosbranden en erosie

Om de biodiversiteit te behouden, moet men dus op zoek naar nieuwe manieren om het oude cultuurlandschap opnieuw te gebruiken. Anders raken de door mensenhanden gemaakte en eeuwenlang onderhouden terrassen met olijfbomen en tamme kastanjes, waar boeren vroeger olijfolie en kastanjemeel van maakten, overgroeid en vervallen. Ook is er gevaar van bosbranden en van erosie op de steile hellingen. “De muurtjes van de terrassen moeten dus worden onderhouden”, aldus Van der Sluis.

Het probleem is dat daar, ondanks de rijke mensen in de buurt, nauwelijks financiering voor te vinden is. De overgebleven vijfentwintig boeren en hobbyboeren proberen te leven van de productie van olijfolie, kastanjes en wat veeteelt en akkerbouw, maar veel houden er mee op. Van de zeshonderd hectare landbouwgrond in 1936 is er nu honderd over. Van de actieve boeren zijn de meesten hobbyboer. Ook een agritourismo levert ondanks het drukke toerisme rondom het havenstadje relatief weinig inkomsten op. Bovendien houdt het parkbeheer volgens Van der Sluis vast aan ecologisch beheer, wat onder meer betekent dat de wilde zwijnen vrij spel krijgen om te wroeten in de terrassen.

Europees probleem

De teloorgang van natuurrijke cultuurlandschappen die voor hun beheer afhankelijk zijn van extensieve landbouw is een Europees probleem. Volgens Van der Sluis staat het verhaal van Portofino als voorbeeld voor veel gebieden rondom de Middellandse Zee. Maar ook in Nederland zijn dergelijke cultuurlandschappen te vinden. “Neem de hooilanden langs de Drentsche Aa. Die moet je hooien, anders wordt het broekbos.” Extensief landbouwkundig beheer is daarvoor nodig, maar hoe betaal je dat?

Het is dus zoeken naar nieuwe economische dragers voor de financiering van traditioneel landschapsbeheer dat leidt tot een rijke biodiversiteit. Beleidsmakers en wetenschappers uit de Serra da Estrella hebben daarvoor hun oog laten vallen op de vergroening van het nieuwe Europese landbouwbeleid. “We hebben een strategische coherente programmering nodig tussen het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid en bijvoorbeeld het natuurbeleid”, hield Eugénio Sequeira van de Sociedade de Geografia de Lisboa de deelnemers van het Rural European Platform in Guarda voor. Ook wordt gekeken naar nieuwe vormen van ecotoerisme.

Nieuwe markten

Vanuit Europees perspectief roept de kwestie ook de vraag op waar het voor de Europese Unie interessant is om te investeren in bijvoorbeeld Natura 2000. Jansen maakte tijdens de workshop van het Rural European Platform de vergelijking tussen de Serra da Estrella en Noord-Brabant. Kort door de bocht klinkt het als een harde tegenstelling: terwijl boeren in Portugal nauwelijks kunnen leven van het in stand houden van de biodiversiteit van een Natura 2000-gebied die leidt tot een verzekering van de drinkwatervoorziening van Lissabon en een bescherming tegen grootschalige bosbranden, kan in Noord-Brabant miljoenen euro’s geïnvesteerd worden om een Natura 2000-gebied in de markt te zetten als een interessant vestigingsklimaat.

Zo kort door de bocht is de werkelijkheid natuurlijk niet. De investeringen in Noord-Brabant worden niet alleen gedaan met Europees geld, maar ook met geld uit de verkoop van energieproducent Essent. En regio’s als Serra da Estrella of Portofino moeten gewoon zelf zoeken naar nieuwe markten voor hun waardevolle cultuurlandschap, zodat dat voor boeren een prettig vestigingsklimaat krijgt. Toch roept een vergelijking tussen Nederland en landen rondom de Middellandse Zee de vraag op hoe Europa denkt Natura 2000 te verwezenlijken in tijden van economische crisis. Waar moet Europa investeren? Waar is het natuurgeld van Europa het meeste waard? En de vraag die veel natuurbeheerders ook in Nederland zich tegenwoordig stellen: welke verdienmodellen zijn er voor natuur en landschap? En hoe organiseer je zoiets?

Natuurbeheerders moeten leren ondernemen

Landwerk oktober 2011 – Zijn Duitsland en Polen het voorland van het Nederlandse natuurbeheer? Aankoop van landbouwgrond om dat om te zetten naar natuurgebied blijkt onhaalbaar rondom de Dümmersee en de Biebrza. Daar werken natuurbeheerders samen met boeren en andere ondernemers om tegen zeer lage kosten de natuur te beheren. Een noodzakelijk kwaad of goed ondernemerschap?

We lopen in Nederland achter met het betrekken van ondernemers bij het natuurbeheer. Dat leek vreemd genoeg de conclusie van de conferentie ‘Herstel van de verdroogde natuur gaat lukken’ die het Landelijk Steunpunt Verdroging op 15 september in Arnhem organiseerde. Mensen van waterschappen, provincies, gemeenten en natuurorganisaties luisterden daar in de ochtend naar presentaties van Nederlanders over beleid, geld, kansen en bedreigingen, maar zagen ’s middags buitenlanders die het wel lukt om boeren en andere ondernemers te betrekken bij het natuurbeheer.

Het probleem van de verdroging is simpel, maar de oplossing niet. De vegetatie in natte natuurgebieden kan zich niet voldoende ontwikkelen,omdat het waterpeil laag wordt gehouden voor andere functies, zoals de landbouw. En ondanks de instelling van 272 Topgebieden, waar de bestrijding van de verdroging topprioriteit moet zijn, wil dat maar moeizaam lukken.

Grondposities

De cijfers liegen er niet om. Hoofd Bureau Water van Provincie Noord-Brabant Jaap van der Schroeff toonde de resultaten van een vooruitgangsrapportage van LSV in 2009, waaruit blijkt dat toen in ongeveer een derde van de topgebieden geen problemen waren. Tien procent van de topgebieden hebben last van financiële problemen, dertien procent met het vinden van draagvlak en acht procent met een gebrek aan bestuurlijke steun. In de meeste gebieden, bijna de helft, waren er echter problemen met de grondposities. Veel grondeigenaren willen hun land niet verkopen en niet herinrichten als natuur, met als gevolg dat de voor de natuur schadelijke lage waterpeilen gehandhaafd blijven.

Daarmee benoemde Van der Schroeff een belangrijk pijnpunt in het Nederlandse natuurbeleid. Dat is sinds de instelling van de Ecologische Hoofdstructuur in 1990 voornamelijk gestoeld op het aankopen van gebieden om die, na een eventuele herinrichting, in te richten en te beheren als natuur. Dat is ingewikkeld, en met de hoge grondprijzen in Nederland bovendien ook duur.

Onzekerheid en hoop

Met de economische crisis en de politieke omwenteling in 2008 werd al snel duidelijk dat de aanpak om natuur te kopen niet langer financieel en politiek niet langer houdbaar is. De rijksoverheid heeft niet langer geld over om natuur te kopen, en in de kielzog van die beslissing krijgen ook provincies, gemeenten, waterschappen en natuurorganisaties het moeilijk. Op de vraag ‘wat dan?’ wordt veel gewezen naar publiekprivate samenwerking en private financiering, ondanks de ecologische kritiek op het agrarisch en particulier natuurbeheer.

In al deze onzekerheid hebben veel mensen de hoop gevestigd op de omvorming van het Gemeenschappelijke Landbouwbeleid (GLB) van de Europese Unie (EU), dat vanaf 2013 zijn beslag moet krijgen. Het idee is dat daarin geld beschikbaar komt voor maatschappelijke diensten – termen als ‘ecosysteemdiensten’ en ‘groenblauwe diensten’ doen daarbij al jaren de ronde – waarbij boeren en andere ondernemers tegen betaling diensten leveren die gunstig zijn voor de natuur.

Nieuwe wind

Zo waait er een nieuwe wind, die zowel in de weerbarstige praktijk van de verdrogingsbestrijding als in het veranderende natuurbeleid zijn weerslag krijgt. Conclusie: er moeten meer boeren en andere ondernemers bij het natuurbeleid en het waterbeheer worden betrokken.

Diederik van der Molen, projectleider Kaderrichtlijn Water (KRW) bij het ministerie van Infrastructuur & Milieu, noemde in zijn presentatie over de KRW een bedrijfsmilieuprestatieregister, in navolging van het door de industrie al gebruikte Europese Pollutant Release Transfer Register (PRTR), als een mogelijkheid om boeren te belonen op hun milieuprestaties. “Boeren zouden op vrijwillige basis maatregelen kunnen nemen die bovenwettelijk zijn, en worden daarvoor beloond.” Vanuit de EU is er steun om voor zulke milieuprestaties te betalen, stelde Van der Molen.

Geen medelijden

Uit het buitenland kwam geen medelijden met de Nederlanders. “Jullie denken dat jullie in een slechte situatie zitten”, hield Heinrich Belting van het in de Duitse deelstaat Niedersachsen het publiek voor. “In de toekomst is er minder geld. Wij hebben nooit geld gehad.”

Belting leidt al jaren een ecologisch succesverhaal in het 4560 hectare grote Natura 2000-gebied rond de Dümmersee, even ten westen van Hanover. Het gebied is dankzij verdrogingsmaatregelen uitgegroeid tot het eerste kerngebied voor weidevogels. Sinds de ingrepen is het aantal vogels sterk toegenomen en dankzij het opener geworden landschap is het broedsucces in het gebied vergroot. Daardoor kwamen reeds verdwenen vogels terug, zoals de kemphaan en de zomertaling, terwijl het aantal grutto’s verdubbelde en het aantal watersnippen zelfs verdriedubbelde. Nu is het gebied een soort voorraad van weidevogels voor het omliggende boerenland – een brongebied.

Aankoop onmogelijk

Aankoop was en is daarbij een onmogelijke opgave, rekende Belting voor. Daar zijn miljarden euro’s voor nodig, alleen al voor het vernatten van graslanden in Natura 2000-gebieden. In het kader van de Natura 2000 zijn er in Niedersachsen op maar liefst 500.000 hectare maatregelen tegen de verdroging nodig, aldus Belting, waaronder op zo’n 150.000 hectare ecologisch belangrijk grasland. De aankoop van 2500 hectare rondom de Dümmersee kostte veertig miljoen euro, dus is voor de aankoop van 150.000 hectare grasland een duizelingwekkende 2,4 miljard euro nodig. Met gelach liet het publiek merken dat zulke bedragen zelfs voor natuurliefhebbers wat hoog zijn.

Het ecologische succes is deels te danken aan de goede samenwerking met de 140 boeren rondom de Dümmersee. “Boeren huren land en maken winst”, vertelde Belting. Grote delen van het gebied zijn vernat, en de aangekochte landbouwgronden zijn omgevormd tot vogelweiden. Om het landschap open te houden moeten bomen en andere begroeiing verdwijnen. Seizoensbegrazing blijkt niet winstgevend, maar hooien wel. Dankzij een Europees project werden de speciale machines aangeschaft die op het natte land kunnen maaien, en zo’n 150 kilometer hekwerk aangelegd om bepaalde percelen bruikbaar te maken voor de landbouw. De verhuur levert 25 euro per hectare op, en dat halen boeren er nu uit. Belting verwacht dat er na de omvorming van de Europese Unie subsidie beschikbaar komt die het voor de boeren nog aantrekkelijker maakt.

Bastaardarend, korhoen en wolf

Tadeusz Sidor, de onderdirecteur van het Poolsefo, is op een vergelijkbare manier bezig om zonder geld aan natuurbeheer te doen. De Biebrza is een rivier in het noordoosten van Polen, en het nationale park ligt langs de rivier. Sidor en zijn collega’s zijn verantwoordelijk voor 150.000 hectare Natura 2000-gebied, vertelde hij, waarvan 60.000 hectare in het park. In het park is zeventig procent open land en dertig procent bos. Van dat open land is het overgrote deel grasland, iets wat in de loop van de eeuwen door mensenhand is gecreëerd. De biodiversiteit is bekend tot in Nederland, met duizend plantensoorten, bijna tweehonderd vogelsoorten, dertien soorten amfibieën en vijf soorten reptielen, met als hoogtepunten de bastaardarend, het korhoen en de wolf.

Langs de Biebrza is net als in Nederland de grondpositie een probleem. “58 procent van het nationale park is staatseigendom, maar 42 procent is privébezit”, vertelde Sidor. “Er zijn zo’n 17.000 eigenaren met 12.000 gebiedjes die vaak kleiner zijn dan één hectare. Daarnaast zijn er veel onduidelijkheden over de grenzen.” Er zijn voor het gebied drie vormen beheer ontwikkeld voor het behoud van het cultuurlandschap van de laaglandrivier – strikte bescherming, actieve bescherming en landschapsbescherming – maar die zijn dankzij de versnipperde eigendomsstructuur nauwelijks uit te voeren.

Biobrandstof

Vanaf 2008 is het nationale park begonnen om gebieden in het park te verhuren aan boeren en andere ondernemers uit de omgeving. Het aantal verhuurde hectare steeg sindsdien van 4500 naar 8500 in 2009. “Voor ons is het het belangrijkste dat we de ecologische successie stoppen”, vertelde Sidor. “Boeren mogen niet eerder maaien dan na het broedseizoen. Het gras wordt gebruikt als veevoer maar er worden ook pallets van gemaakt om te dienen als biobrandstof.”

“Het is winstgevend, want de EU ondersteunt de boeren”, vertelde Sidor. Vanuit de eerste pijler van het GLB is er honderd euro per hectare beschikbaar ter ondersteuning van de landbouwproductie, vanuit de tweede pijler is er geld voor het beheer van grasland voor de vogels en de vegetatie. “Dat levert genoeg geld op als het areaal maar groot genoeg is en als het contract lang duurt, het liefst zo’n tien jaar.”

Grootschalig investeren

Aankoop van grond is ook voor Sidor geen optie. “Dat kost duizend euro per hectare bij moeras en drieduizend euro per hectare voor weidegrond”, stelt hij. Daarom wil het nationaal park investeerders interesseren om grootschalig te investeren in de grote en aparte machines met rupsbanden die nodig zijn om de weide te maaien. “Die investeringen zijn de grootste kosten, en de enige winst is het geld dat uit Europa komt.” Die investeringen kunnen dus alleen uit als het mogelijk is om grote oppervlakten tegelijkertijd te maaien. “Als we duizend landeigenaren kunnen laten samenwerken om een loonwerker in te huren, dan gaat dat lukken.”

Sidor wil toe naar een systeem waarin ondernemers roulerend delen van het park maaien, zodat de openheid behouden blijft. “Het gaat ook om werkgelegenheid”, stelt Sidor. “De helft van de Poolse bevolking leeft nog op het platteland, en dertig procent is afhankelijk van de landbouw. Het gaat niet alleen om de natuur, maar ook om het aantrekkelijke landschap, het toerisme en de waterberging. Er is steeds meer toerisme, eerst veel buitenlanders maar nu ook steeds meer Polen.”

Ecologische doelen

Over de ecologische doelen die voor Natura 2000 in het gebied van het nationale park moet worden nagestreefd is Sidor somber en realistisch. “We weten nauwelijks wat de ecologie en wat de soorten nodig hebben. Ons primaire doel is het open houden van 30.000 hectare weidegrond, en er was geld om nauwelijks een duizend hectare te maaien.” Het is dus roeien met de riemen die Sidor en zijn collega’s tot de beschikking staan.

Tijdens de discussie aan het einde van het symposium bleek dat de praktijk uit Duitsland en Polen niet zo ver verwijderd is van het Nederlandse natuurbeheer. In tijden van bezuiniging zijn alle ogen op Europa gericht, zo leek het, want iedere spreker had wel een voorbeeld van hoe de verandering van de GLB kan helpen bij het financieren van het voor Natura 2000 broodnodige natuurbeheer.

Ondernemende natuurbeheerder

Albert Corporaal sprak aan het eind over de ‘ondernemende natuurbeheerder’ die nodig is. De Britse consultant Paul Silcock van Cumulus bleek ook zeer verbaasd over de sterke scheiding tussen natuur en landbouw, toen bleek dat natuurorganisatie in Nederland geen geld mogen ontvangen van de eerste pijler van het GLB. “I was staggered”, stelde hij.

Al met al lijken de armere gebieden in Noord-Duitsland en Noordoost-Polen een voorland voor wat er in het rijkere Nederland ook kan en misschien wel moet gebeuren. In plaats van het aankopen van landbouwgronden zal de nadruk bij het Nederlandse natuurbeheer wel kunnen komen te liggen op het samenwerken met ondernemende types uit de landbouw of elders, om via creatieve manieren de kosten voor dat beheer te verminderen. De grote vraag is natuurlijk of dat op dezelfde grote schaal kan als in Polen. En Belting stelde bij zijn presentatie ook nog een belangrijke voorwaarde om te zorgen dat de landbouw ook daadwerkelijk rondom een natuurgebied kan samenwerken met de natuurbeheerders, namelijk een goede landbouwstructuur. Het natuurbeheer moet passen in het boerenbedrijf, en in alle boerenbedrijven.

Traditionele schaapskudde dreigt te verdwijnen

De schaapsherder die met zijn kudde schapen de heide begraast dreigt uit te sterven. Alterra onderzocht de ecologische en economische effectiviteit van schaapskuddes en komt tot de conclusie de traditionele schaapskudde gered kan worden als die beter en meer ingezet worden bij het natuurbeheer. Op dijken bijvoorbeeld.

Wb, weekblad voor Wageningen UR, mei 2003

De gescheperde schaapskuddes – kuddes met herder – zijn erg efficiënt en effectief als grazers in natuurgebieden. “Je bent met gescheperde schaapskuddes heel flexibel”, beschrijft onderzoeker dr Berien Elbersen de voordelen van het grazen met schaapskuddes. “Je kunt de schapen goed sturen, afhankelijk van het terrein of de periode in het seizoen.” Vooral op de in Nederland versnipperde en zeldzame stukken schraal natuurgebied, zoals heide en kalkgraslanden, zijn de schapen effectief, juist omdat je de graasdruk zo goed kan regelen dankzij de traditionele werkwijze van de schaapsherder.

Het probleem is dat de schaapsherder door die traditionele werkwijze nauwelijks een droge boterham verdient aan de kudde. Particuliere schaapsherders overleven voornamelijk dankzij de vleesproductie, maar verdienen vaak niet meer dan het minimumloon. Als ze een normaal salaris zouden ontvangen volgens de CAO Bosschap zou elke particuliere kudde meer dan dertigduizend euro per jaar verlies draaien, berekenden de onderzoekers. Schaapsherders in dienst van stichtingen weten uit recreatie meer inkomsten te genereren, maar draaien gemiddeld meer dan 2600 euro verlies.

Als de schaapsherders niet betaald gaan krijgen voor het natuurbeheer zal de kennis die ze daarover hebben verdwijnen, stelt Elbersen. Ze verwacht dat schaapsherders door de financieel penibele situatie gedwongen zijn om zich meer te richten op zaken die geld opleveren, zoals vleesproductie en recreatie. De kennis die de herders hebben over natuurbeheer dreigt dan te verdwijnen. Dat is jammer, vindt Elbersen, juist omdat de schaapskuddes zo efficiënt en effectief zijn in het beheer.

Volgens Elbersen zouden de schaapskuddes dan ook meer én betaald ingezet moeten worden voor natuurbeheer. De ongeveer dertig schaapskuddes die Nederland rijk is, zouden voor een miljoen euro per jaar aan natuurbeheer kunnen werken. Schapen kunnen bijvoorbeeld meer ingezet worden bij het onderhoud van dijken. “Dat is veel goedkoper dan maaien”, stelt Elbersen. “Daar hebben de waterschappen nog geen idee van.”

 

Voldoen aan de hoge eisen van het korhoen en het gentiaanblauwtje

Met agrarisch natuurbeheer boek je geen natuurwinst, meldden Wageningse ecologen in Nature. Maar helpt het reguliere natuurbeheer wel? En kunnen boeren leren van de natuurbeheerders? Volgens ecologen weten we veel over planten en weinig over dieren. De beste manier om beheer te verbeteren lijkt langdurig onderzoek en samenwerking tussen wetenschap en praktijk.

Recource, februari 2002

Toen de ecologen Frank Berendse, David Kleijn en hun collega’s in Nature schreven dat agrarisch natuurbeheer niet echt tot verbetering van de natuur leidt, was de beer los. Het werd door agrarische natuurverenigingen als In Natura gezien als een politiek document om het agrarisch natuurbeheer in diskrediet te brengen ten faveure van de Ecologische Hoofdstructuur en het reguliere natuurbeheer. Het pleidooi van Berendse en Kleijn om het natuurbeheer wetenschappelijk te monitoren ging in dit pandemonium ten onder.

Monitoring is sluitpost

Volgens ornitholoog Wolf Teunissen van Sovon Vogelonderzoek Nederland is juist die monitoring een van de belangrijkste aspecten die de Wageningse ecologen hebben aangestipt. “De verdienste van Berendse en Kleijn is dat ze monitoring op de agenda gezet hebben.” Bij Sovon is het jaar in jaar uit tellen van vogels heel gebruikelijk, maar daarbij wordt heel veel gebruik gemaakt van vrijwilligers. Teunissen begrijpt wel waarom monitoring niet van de grond komt. “Monitoring is een sluitpost op de begroting, en onderzoek is natuurlijk duur. Er wordt wel veel gedaan met vrijwilligers, maar daar is het vaak ook een afweging tussen het leuk houden en het geïnteresseerd houden van de vrijwilligers en het moeten voldoen aan bepaalde kwaliteitseisen.”

Maar weten we eigenlijk wel of natuurbeheer überhaupt wel werkt? Dat was een van de belangrijkste en ook een van de meest logische vragen die in de discussie rond het onderzoek van Berendse en Kleijn werd gesteld. Teunissen formuleert het antwoord op die vraag voorzichtig: “Als er geen beheer werd gepleegd, was de natuur er nog slechter aan toe”. De systeemecoloog Roland Bobbink van de vakgroep Landschapsecologie van de Universiteit Utrecht doet al twintig jaar onderzoek naar natuurbeheer. Hij is positiever. “De resultaten zijn wisselend, maar het lukt ons heel goed om rodelijstsoorten terug te krijgen.” En dan spreken we over zeldzame planten als breed wollegras, de veldgentiaan en de waterlobelia. De laatste is zelfs zo spectaculair in aantal gegroeid dat die volgens Bobbink wel eens van de Rode Lijst zou kunnen worden geschrapt, maar dat ligt volgens hem ook aan de verbetering van het milieu.

Uit zijn dak

Bobbink doet veel onderzoek in het kader van het Overlevingsplan bos+natuur (OBN), een programma van het ministerie van LNV, waarin sinds 1989 wordt geëxperimenteerd met beheer dat er op gericht is de effecten van verzuring, vermesting en verdroging in natuurgebieden te herstellen. Hij herinnert zich nog de verbazing van de nestor van de plantensociologie Victor Westhof toen die in het verbrande bos bij Staverden de resultaten van dit herstelbeheer zag. “Hij ging zowat uit zijn dak!”

Het OBN kan inderdaad bogen op succesverhalen. In het boekje dat in 1999 ter gelegenheid van het tienjarig bestaan werd gepubliceerd, staat dat er in totaal 108 zeldzame plantensoorten terugkwamen of zich uitbreidden. In de natte duinvallei Moksloot op Texel kwamen 22 rodelijstsoorten terug, in het blauwgrasland Beekvliet bij Borculo 17 plantensoorten.

Samenwerking

Binnen het OBN wordt het meeste ecologisch onderzoek naar natuurbeheer in Nederland gedaan. Volgens projectleider OBN Rob Hendriks van het Expertisecentrum LNV komt dat omdat de maatregelen die worden genomen om natuur te herstellen sterk gericht zijn op verbetering van de biodiversiteit. Redelijk rigoureuze herstelmaatregelen als het plaggen van heide om het gras te verwijderen en het baggeren van vennen om het mineralenoverschot in het water te verminderen zorgen in korte tijd voor effecten die met ecologisch onderzoek zijn te meten. Het reguliere natuurbeheer is vaak meer gericht op behoud, en is minder doelgericht dan het herstelbeheer in het kader van het OBN. Alleen jarenlange monitoring zou hierbij helderheid verschaffen omtrent de effecten.

Het reguliere natuurbeheer plukt de vruchten van het OBN, vertelt Hendriks. Het OBN werkt als een soort proeftuin, waarvan de succesvolle resultaten ook in het regulier natuurbeheer worden toegepast. Waar zowel Hendriks als Bobbink vooral enthousiast over zijn, is de samenwerking die OBN stimuleert tussen wetenschappers en terreinbeheerders. Volgens Bobbink heeft juist die samenwerking tot veel vernieuwing in het beheer geleid.

Kalkbrokken

De kennis van beheerders is onontbeerlijk in onderzoek naar natuurbeheer, vindt Bobbink. Beheerders kunnen wetenschappers bijvoorbeeld in detail vertellen wat er met een natuurgebied mis is, of het verzuring, vermesting, verdroging of een combinatie van die factoren is die heeft geleid tot de achteruitgang in biodiversiteit. Die kennis kunnen wetenschappers dan combineren met de gegevens van een eeuw lang vegetatieopnames die vegetatiedeskundigen en plantensociologen als Westhof hebben verzameld, en die door Alterra-onderzoeker Joop Schaminée en anderen werd gepubliceerd in de bekende boekenserie Vegetatie van Nederland. De ecologen krijgen dan een beeld van hoe de vegetatie er vroeger uit moet hebben gezien. Vervolgens kunnen ze in overleg met de beheerders doelgerichte maatregelen voorstellen om met natuurbeheer een vergelijkbare vegetatie terug te krijgen.

Voor de dieren ligt het minder makkelijk. Dieren zijn ook veel gevoeliger voor de ingrepen in hun leefomgeving. Dierecoloog Hans Esselink van het Nederlandse Centrum van Natuuronderzoek dat is gevestigd in de Katholieke Universiteit Nijmegen heeft voorbeelden te over van natuurbeheer, waarbij en passant zeldzame dierpopulaties werden uitgeroeid. Dat gebeurt vaak per ongeluk. Zoals de keer dat de beheerder van een kalkgrasland in Zuid-Limburg de kalkbrokken opruimde waaronder enkele zeldzame keversoorten huisden. En vaak ongewild. Als bijvoorbeeld het vee zoveel medicijnen krijgt tegen wormen dat het desastreus is voor de mestkevers en de strontvliegen die leven van de mest.

Geschikte afzetplaatsen

Een van de problemen met het beheer is dat het vooral op planten is gericht, vindt Esselink. Daarbij wordt wel eens uit het oog verloren dat op die vegetatie een veel ingewikkelder wereld van kevers, insecten, vogels, reptielen en zoogdieren leeft. Daarover is betrekkelijk weinig kennis. De meest aaibare dieren of de meest in het oog lopende worden wel, vaak al jarenlang, geteld en onderzocht door organisaties als Sovon en de Vlinderstichting, maar over de effecten van natuurbeheer op dierpopulaties is bedroevend weinig bekend. Daarbij leidt natuurbeheer soms tot ‘faunaongelukjes’ als gevolg van rigoureuze herstelmaatregelen, zoals bij het Grootmeer bij Vesem, waar tijdens het herstel het hele ven werd drooggelegd om de hele voedselrijke bovenlaag van de bodem en de oever te verwijderen. Libellen als de tengere pantserjuffer en de bruine winterjuffer verloren hierbij geschikte afzetplaatsen voor hun eitjes.

De reden voor de kennisleemte ligt volgens Esselink in de complexiteit waar dierecologen mee te maken hebben. Dat nekt vooral specialistische soorten die afhankelijk zijn van zeer kenmerkende omstandigheden. De rupsen van het gentiaanblauwtje bijvoorbeeld ontwikkelen zich op de vruchtbeginsels van de klokjesgentiaan, en worden in een later stadium verzorgd door Myrmica-mieren. De actieradius van de mieren en de zaadverspreiding is beperkt tot enkele meters. En voor een vogel als het erg zeldzame korhoen is de meest geschikte leefomgeving open heide met meer dan dertig centimeter hoge heidestruiken, afgewisseld met bossen, grassen en kruiden, jonge bomen en natte of vochtige kruidenrijke en venige plekjes. Bovendien is een plag- of brandstrook van tien meter al een onoverkomelijk obstakel.

Grote kennisleemtes

Grootschalige herstelmaatregelen als machinematig plaggen en maaien betekent voor zulke gevoelige diersoorten dat hun leefomgeving te homogeen wordt om te overleven. Machinematig plaggen van heide bijvoorbeeld levert een egaal veld met ‘VVV-heide’, als het bloeit een mooi paars vlak voor de recreanten, maar ongeschikt voor de variatie eisende dieren. Het is volgens Esselink daarom zaak om de beheerders zeer nauwgezet aan te sturen, want klakkeloos toepassen van wetenschappelijk ontwikkelde beheerstechnieken doet vaak de kleinschaligheid die in de natuur gewenst is, teniet. Bobbink is minder pessimistisch dan Esselink. “In het begin was het veel trial and error, maar nu weten we vrij goed wat we in een bepaald geval moeten doen.” In de tien jaar dat OBN loopt is de nadruk wel degelijk steeds meer op kleinschaligheid komen te liggen, vindt Bobbink. Esselink geeft toe dat in ieder geval het uitsterven van plantensoorten dankzij programma’s als OBN is gestopt.

Bobbink moet wel toegeven dat er grote kennisleemtes zitten in het dierecologisch onderzoek naar natuurbeheer. Monitoring zou daarvoor een oplossing kunnen zijn. Het OBN zou daarbij als voorbeeld kunnen dienen. “Na tien tot twaalf jaar blijkt bijvoorbeeld dat ook de duurzaamheid van gebieden die we in het kader van OBN volgen, groter is geworden. Herverzuring vindt minder plaats. Dat komt volgens mij ook doordat er minder verzuring en vermesting is, maar ook het herstelbeheer is vele malen beter dan vroeger.”

Goed blanco’s

Langdurig ecologisch onderzoek helpt dus niet alleen de kennis over natuurbeheer op een hoger peil, maar geeft ook inzicht in de mate waarin verzuring, vermesting en verdroging in gebieden doorwerken. En dat is belangrijk, want zowel alle ecologen beamen dat zonder een goede aanpak van die milieufactoren natuurbeheer is als roeien tegen de stroom in.

Ook Berendse erkent de voorbeeldfunctie die OBN voor een monitoringssysteem zou kunnen hebben. De samenwerking tussen beheerders en wetenschappers ziet hij als iets wat ook in het agrarisch natuurbeheer positief zou kunnen werken. “Met de boeren op wiens land we werken, hebben we een goede relatie. Mijn ervaring is dat boeren zeggen, vertel me maar hoe het zit. Met een goed monitoringprogramma kunnen we hen laten zien hoe het wel werkt.”

Een van de voorwaarden voor goede wetenschappelijke monitoring is volgens Berendse het tegelijkertijd onderzoeken van gebieden met beheersovereenkomsten en gebieden zonder, blanco’s. Ook Teunissen van Sovon is voor zo’n aanpak, maar hij ziet direct beren op de weg. “Het is ontzettend moeilijk om goede blanco’s te vinden.” In het streven naar kleinschaligheid en variatie in de natuur, die volgens Esselink nodig is voor de veeleisende zeldzame diersoorten, is het heel moeilijk om verschillende gebieden met elkaar te vergelijken. En homogene natuur is niet iets wat we willen.