Op grootschalige manier kleinschalig beheren

Opvallend, de volgorde die Jap Smits en Jinze Noordijk in hun boek Heidebeheer aanhouden voor de aanpak van een heidegebied. Allereerst moet een heidebeheerder kennis opbouwen over dat gebied – dat is logisch. Daarna richten de Staatsbosbeheer-boswachter van de Strabrechtse Heide en de bioloog van EIS-Nederland zich echter niet op beheermaatregelen voor het in stand houden van de aanwezige planten en dieren. In plaats daarvan kiezen ze er voor om eerst rekenschap te geven van het ‘volledig heidelandschap’, en richten ze zich op het belang van de inrichting daarvan.

Landwerk, augustus 2013

Jap Smits en Jinze Noordijk, Heidebeheer – Moderne methoden in een eeuwenoud landschap, KNNV Uitgeverij, ISBN 9789050114622, 19,95 euro

“Een goed heidebeheer speelt zich vaak af op kleine schaal”, schrijven Smits en Noordijk als verantwoording voor hun nadrukkelijke keuze voor een integrale en samenhangende aanpak van heidebeheer. Ze praten dan ook niet zozeer over planten of dieren, maar over beheertypen. Daarbij gaat het natte, droge, heuvelachtige, drassige, gesloten of open plekken in de heide met specifieke omstandigheden en microklimaat waar droge en natte heide, zandverstuivingen, bossen, vennen en andere vegetatietypen zich op een bepaalde manier ontwikkelen. Heidebeheer draait om het inrichten van het heidelandschap met veel variatie in beheertypen en veel overgangen tussen beheertypen.

De heide is een complex en dynamisch systeem dat je met kleine ingrepen moet sturen, zeggen Smits en Noordijk in andere bewoordingen, en de inrichting van dat systeem is bepalend voor de uitkomst van die ingrepen. Dat is het altijd geweest. Het heidelandschap is ontstaan door boeren die schrale gronden gingen gebruiken als begrazingsgrond. Mest gebruikten ze voor hun akkers en daarnaast haalden ze hun inkomen uit de verkoop van wol en vlees. De internationale markt voor die producten bepaalde de intensiteit waarmee de boeren de heide begraasden. Soms leidde dat tot overbegrazing en het compleet verzanden van heidevelden, vaker werden de meestal wat vruchtbaardere heidevelden ontgonnen voor meer productieve landbouwmethoden. Daarom zijn in Nederland alleen op de allerarmste gronden heidevelden over gebleven.

Vanaf de jaren tachtig is de heide het terrein van de natuurbeheerder. In de jaren tachtig begon men met grootschalige herstelwerkzaamheden. Enorme arealen heide werden geplagd om de vergrassing en verzuring van de heide te verminderen, met als gevolg dat veel heidevelden nu monomane vlaktes vol heidestruiken zijn, zonder veel leven. Dat plaggen was als restauratiemaatregel wel succesvol, schrijven Smits en Noordijk, maar had wel vergaande gevolgen voor het bodemleven. Nu is duidelijk dat met plaggen niet alleen de stikstof maar ook de fosfor uit de bodem verdwijnt, en die is essentieel als voeding voor dat bodemleven die weer als basis dient voor het insecten- en vogelleven bovengronds.

Het plaggen is wel een mooi voorbeeld van hoe Smits en Noordijk de beheermaatregelen in Heidebeheer beschrijven en aanpakken. In het moderne heidebeheer worden heidegebieden niet meer helemaal maar deels geplagd, volgens het ‘visgraatmodel’ waarvan een mooie foto op de kaft staat. Passend in de kleinschalige aanpak van het heidebeheer die Smits en Noordijk voorstaan, want “op deze wijze kan er op een grootschalige manier kleinschalig geplagd worden”. Op een vergelijkbare manier beschrijven de auteurs de begrazing, het verwijderen van bomen en bossen, het branden, het maaien en de aanleg van permanente en tijdelijke akkers.

Zo komt uit Heidebeheer een beeld naar voren van een natuurbeheer dat sterk is geënt op de eeuwenoude agrarische historie van de heidegebieden, maar ook lessen trekt uit de jonge geschiedenis van het natuurbeheer. Telkens opnieuw kiezen Smits en Noordijk er daarbij voor om oude, veelal grootschalige beheermaatregelen als het ware uiteen te rijten in kleinschaligere ingrepen die goed op elkaar aansluiten en passen bij de inrichting van het heidelandschap. En duidelijk is ook de boodschap dat dat heidelandschap groot genoeg moet zijn om in al zijn complexiteit te kunnen overleven. Op grootschalige manier kleinschalig beheren, dat lijkt de kernboodschap van Heidebeheer.

Heidebeheer zoekt aansluiting bij regionale economie

Van Noorwegen tot Portugal worden heidegebieden als beschermd natuurgebied beheerd. Maar bescherming van habitattypes in omheinde parken is niet voldoende, bleek tijdens de European Heathland Workshop. In het natuurbeheer moet een verbinding gezocht worden met de regionale economie. Dat blijkt echter niet in alle heidegebieden mogelijk, want soms kunnen beheerders alleen het veld in met behulp van een tank.

Landwerk, juni 2013

Onder de indruk zijn ze, de Nederlandse en Engelse heidespecialisten die eind juni in Denemarken de European Heathland Workshop bezoeken, want in de Deense heidegebieden zien ze dingen die al decennia uit de heide van Nederland en Engeland zijn verdwenen. Elk heidegebied dat de beheerders en wetenschappers bezoeken, zit vol met veldleeuweriken, makkelijk herkenbaar door hun gekwetter de typische op en neer gaande manier van vliegen. Die zijn er in Nederland en Engeland nauwelijks meer, volgens de Nederlanders omdat er in Denemarken nog wel voldoende insecten zijn. De Deense heide lijkt ook veel minder verzuurd en vermest, want overal zijn veel korstmossen te vinden. Op sommige plekken is het voor de korstmosspecialisten een ware wedstrijd om zoveel mogelijk soorten te vinden, en dat leverde soms wel tien verschillende soorten korstmossen op op één plek.

Heidespecialisten

De European Heathland Workshop is een informele organisatie van Europese wetenschappers en beheerders die tweejaarlijks een workshop organiseert over heidebeheer. Dit jaar verzamelden zich bijna honderd heidespecialisten uit Denemarken, Zweden, Noorwegen, Polen, Tsjechië, Nederland, België, Engeland en Duitsland zich voor een week in Denemarken voor workshops, lezingen en excursies over het heidebeheer. Daar bezochten ze bijna alle heidegebieden van Noord-Jutland. Dat zijn over het algemeen relatief grote gebieden, die opvallend onaangetast leken te zijn door de overal overheersende grootschalige akkerbouw en veeteelt. Jutland was vroeger overwegend heidegebied, want de grond is er nogal schraal, maar dankzij de kunstmest is het de landbouw toch gelukt om het te ontginnen. De heide is veelal bewaard gebleven in afzonderlijke gebieden, die nu zijn omgevormd tot nationale parken.

De heidespecialisten kwamen bijzondere natuur tegen in Denemarken. Zo waren ze erg te spreken over de vochtige blauwgraslanden en de andere kolonisatievegetatie bij de enorme migrerende duin Råbjerg Mile, vlakbij Skagen, die zich jaarlijks bijna twintig meter in noordoostelijke richting verplaatst. De duin is de laatste overgebleven stuifduin, een overblijfsel van een verschijnsel dat Jutland eeuwenlang teisterde maar in de negentiende en twintigste eeuw werd beteugeld door de aanplant van bomenplantages.

Cultuurverschillen

Opvallend was dat er weliswaar grote cultuurverschillen waren tussen de heidespecialisten uit de negen landen, maar dat de grote verschillen in heidebeheer niet zozeer zaten in die nationale cultuurverschillen maar eerder in de verschillen in ligging en vegetatie van de diverse heidegebieden. Dat bleek zelfs op het geografisch beperkte oppervlak van Jutland. In het rollende heuvellandschap van Mols Bjerge met zijn heidevelden, grasland, boomplantages, laagveenmoerassen, eikenbossen en broeklanden even ten oosten van Aarhus, valt de heide tussen alle diversiteit aan vegetatiesoorten nauwelijks op. In Nationalpark Thy, een twaalf kilometer brede strook duinlandschap met heidevelden en wat plantages in het noordwesten van Jutland, is de heide overheersend aanwezig.

Dat verschil is terug te zien in het beheer. Zo bleek er in Mols Bjerge naast het normale heidebeheer, het verschralen van de heide om vergrassing en opslag met bomen te voorkomen, veel meer aandacht voor het beheer van de andere vegetaties en de gehele diversiteit aan plantengroei. Zo worden grote delen van de boomplantages verwijderd om plaats te maken voor schrale graslanden en heide, maar was er tegelijkertijd aandacht om de oude eikenbossen met hun bijzondere plantengroei te behouden.

Rozebottelstruiken

In Thy is het beheer meer gericht op de heide zelf, en daarbij werd één probleem speciaal aangepakt. Ecologen en beheerders maken zich namelijk zorgen over de rozebottelstruiken, een exoot uit Japan die overal in de duinheide opduikt. Die vormen een groeiend probleem, want volgens Rita Buttenschøn van de Universiteit van Kopenhagen is het areaal rozebottels in de afgelopen tien jaar verdrievoudigd. De Deense heidespecialisten experimenteren nu voor de bestrijding van de struiken naar een extreem middel: het bestrijdingsmiddel Roundup. Dit tot afschuw bij veel bezoekende heidespecialisten. Een paardenmiddel, vonden de Nederlanders, want de rozebottel zou dankzij de verschraling van de bodem over een vijftiental jaar waarschijnlijk vanzelf verdwijnen.

Net als in Denemarken uiten die verschillen zich ook elders in Europa in het beheer. Tijdens de workshops vielen twee extremen op. In Noorwegen is een nationaal actieplan opgezet om de complete variatie aan heidelandschappen langs de kust te beschermen, vertelde Mons Kvamme van het heidecentrum Lyngheisenteret in Lygra. Onderliggende gedachte was dat de heidegebieden van menselijke oorsprong zijn, en dat heide gebruikt moet worden om het te behouden. “Als niemand de heidevelden gebruikt, dan verdwijnen ze”, aldus Kvamme. In Noorwegen is dan ook gekozen om boeren de mogelijkheid te geven om de heidegebieden te beheren. Dat kostte het Kvamme en zijn collega’s nog veel moeite. Slechts in 23 van de 585 heidegebieden langs de Noorse kust bleek er bestuurlijk en maatschappelijk draagvlak en de nodige economische steun om lokale boeren zover te krijgen dat ze het heidebeheer op zich wilde nemen.

Wilde schapen of Feuerlöschpanzer

Het heidebeheer vergt nogal wat van een boer, vertelde Leif Christian Torsøe. Hij runt een traditioneel boerenbedrijf op de heide langs het meest zuidelijke puntje van Noorwegen, in Lindesnes. Met Agder Villsau, Noorse wilde schapen die ondanks hun geringe hoogte over een volwassen man kunnen springen, begraast hij zo’n tweeduizend hectare heide. Daarnaast verzorgt Torsøe ook ander natuurbeheer op de heide, zoals het verwijderen van opslag van sitkasparren en het hakken en branden van de heide. Voor het natuurbeheer krijgt hij een vergoeding van de Noorse overheid, maar daarnaast moet hij inkomsten halen uit de verkoop van vlees en andere producten. Samen met andere boeren in de regio heeft hij de beweidingsvereniging Agden Kystbeitelag opgericht, waarin ze onder meer de vleesverkoop organiseren en samen streven naar een meerwaarde voor het vlees van de wilde schapen.

Een compleet ander plaatje kwam naar voren bij de presentatie van ecoloog Frank Meyer van het bureau Rana uit het Duitse Halle. Hij vertelde over de enorme droge heidevelden in Noordoost-Duitsland, die zijn gevormd door militair gebruik in de tijd van de DDR. In de landen Brandenburg, Mecklenburg, Sachsen-Anhalt en Sachsen bevindt zich meer dan zestig procent van het Duitse areaal van de habitattypes Droge heide en Duinheide, enorme uitgestrekte zandvlaktes en landduinen met struiken calluna-heide. De voormalige oefenterreinen van de DDR liggen echter vol met munitie, waarvan lang niet altijd zeker is of dat veilig is, terwijl het te kostbaar is om de munitie te verwijderen. Daarom zijn niet alleen de technieken om de heide te branden aangepast, er is zelfs een speciale tank ontwikkeld, de Feuerlöschpanzer Spot 55, die ingezet wordt als brandweerwagen. Het is te onveilig voor natuurbeheerders om zelf op de heide te werken, aldus Meyer. De foto’s die Meyer liet zien van de tank werkte op de lachspieren van de heidespecialisten, maar het verhaal van Meyer maakte goed duidelijk welke welhaast surrealistische werkelijkheid er schuilt achter het heidebeheer als je ervoor kiest om voor mensen compleet ontoegankelijke natuur toch met menselijke middelen te beheren.

Bizarre werkelijkheid

De grote vraag die tijdens de European Heathland Workshop naar boven kwam, was wat we nu eigenlijk moeten verstaan onder heide. Veel heidegebieden, van het noorden in Noorwegen tot in Portugal, vallen onder de Europese natuurwetgeving Natura 2000. Maar kijken we naar de beschermde habitattypen die de Deense heidevelden rijk zijn, dan valt op dat er een enorme diversiteit is. Zo overheerst in Thy het habitattype Droge heide, maar zijn in Mols Bjerge naast Vochtige heide ook verschillende typen grasland en bos aanwezig, en is zowel de stuifduin als het blauwgras bij Råbjerg Mile beschermd.

Dat levert ook vraagtekens op ten aanzien van het heidebeheer. In Noordoost-Duitsland wordt alle moeite gedaan om voor Duitsland belangrijke arealen van de habitattypes Droge heide en Duinheide te behouden, maar de inzet van tanks in een met munitie verontreinigd heideterrein laat ook de bizarre werkelijkheid zien van wat een Europese natuurwetgeving als Natura 2000 in de praktijk vermag. Het verhaal van boer Torsøe past dan beter bij het plaatje wat de meeste mensen hebben van natuurbeheer.

Culturele diensten

Het heidebeheer lijkt zich in Europa steeds meer te bewegen richting een integraal beheer, waarbij de heide wordt beschouwd als door mens gemaakt landschap, waarvoor een door de regio bestuurlijk, maatschappelijk en economisch gedragen beheer bij hoort. Alleen bescherming van heidegebieden werkt soms zelfs contraproductief. Leonor Calvo van de Universiteit van León liet in haar presentatie zien dat de beschermde heidegebieden in de Cantabrische bergen van Noord-Spanje sneller dichtgroeien met bos dan de heidegebieden die lokale mensen gebruiken als weidegrond voor grazende schaapskuddes, en waarin diezelfde lokale mensen delen kaal kappen om bosbrand te voorkomen.

Volgens Calvo is het traditionele, extensieve, agrarische en integrale gebruik van heidegebieden dus beter voor de biodiversiteit dan alleen bescherming en ecologisch beheer. Probleem is volgens haar wel dat de traditionele producten die de lokale heideboeren vroeger leverden, zoals vlees en hout, onvoldoende opleveren. De boeren moeten omschakelen naar nieuwe wat Calvo noemt ‘culturele diensten’, zoals het begrazen van de bergen met herten waar toeristen op kunnen jagen of het telen van gele gentiaan als grondstof voor de farmaceutische industrie. “Die culturele diensten leveren geld en werkgelegenheid op, maar daarvoor moet wel het landschap worden beheerd”, aldus Calvo.

Brede definitie

Goed heidebeheer kan volgens Calvo dus geld opleveren. Dat betekent volgens haar twee dingen. Enerzijds moet bij het natuurbeheer in heidegebieden rekening gehouden worden met sociaaleconomische belangen, en moet er rekening gehouden met de economische transformatie van regio’s van een producteconomie van vlees en hout naar een diensteneconomie van ecotoerisme en jacht. Anderzijds benadrukt Calvo dat voor de basis onder die regionale economie – een gezond heide landschap – juist ecologische kennis die nodig is over hoe heidelandschappen zich ontwikkelen, en hoe ze reageren op beheersmaatregelen als begrazing, branden en kappen.

Diezelfde integrale benadering kwam terug bij de presentatie van het boek Economy and Ecology of Heathlands door de Nederlandse ecoloog Henk Siepel van de Radboud Universiteit. In het internationale, wetenschappelijke boek wordt nadrukkelijk gekeken naar de relatie tussen economie en ecologie. Siepel liet een kaart zien van Europa met daarop de gebieden die vallen onder de zeer brede definitie van heide die de auteurs hanteren, namelijk heide als halfopen of open gebied met arme bodem dat is begroeid met heide en gras. Op dat enorme areaal kan volgens Siepel gewerkt worden met beheermethoden zoals Calvo beschreef, waarin de ecologie van een gebied gekoppeld wordt aan de regionale economie. Ook bij Siepel vormt de ecologie de basis voor een gezond en natuurlijk landschap dat diensten oplevert die een stimulans kunnen betekenen voor de regionale economie. Dat lijkt in de voormalige militaire terreinen van de DDR nog een stap te ver, maar in Noorwegen, Spanje en Denemarken worden voorzichtige stappen gezet.

Economy and Ecology of Heathlands, KNNV Uitgeverij, ISBN 9789050114615, 59,95 euro

Waar is Europa’s natuurgeld het meest waard?

In Nederland worden miljoenen euro’s gestoken in het herstel van oude en ecologisch interessante cultuurlandschappen voor een aantrekkelijk vestigingsklimaat. In Italië en Portugal zijn veel van zulke cultuurlandschappen nog intact, maar ontbreekt het juist aan geld voor het beheer. Vanuit Europees perspectief roept dat de vraag op waar investeringen voor Natura 2000 het meest lonen.

Landwerk, december 2012

Miljoenen euro’s worden er in Nederland geïnvesteerd in het herstel van oude cultuurlandschappen. Een voorbeeld: in september maakte provincie Noord-Brabant bekend dat ze onder de noemer ‘landschappen van allure’ 56 miljoen euro gaat investeren in Het Groene Woud, de Maashorst en de Brabantse Wal. En dat terwijl in 2002 ook al 27 miljoen euro uitgetrokken werd voor het herstel van de culturele, natuurlijke en recreatieve aspecten van het landbouwlandschap van Het Groene Woud.

Topregio

De investeringen in het herstel van oude cultuurlandschappen dienen vele doelen, maar die moeten allemaal leiden tot een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor bewoners en bedrijven. Van de site van provincie Noord-Brabant: “Mooie landschappen houden Brabant aantrekkelijk om in te wonen, werken en recreëren. Zo werkt de provincie Noord-Brabant samen met partners aan haar ambitie om een Europese topregio op het gebied van kennis en innovatie te zijn én te blijven.”

Hoe compleet anders is de situatie in de Portugese Serra da Estrella, een natuurreservaat in het oosten van Portugal bij de stad Guarda. Hier is het traditionele cultuurlandschap nog grotendeels intact. De Serra da Estrella is een van de weinige gebieden in Europa waar boeren nog steeds met traditionele heidelandbouwmethoden werken. Bij Covão da Ponte in de Mondego-vallei bijvoorbeeld houdt de jonge boer Lemos Santos driehonderd geiten op zijn weide in de vallei. De mest wordt gebruikt voor de gerst- en roggeakkers hogerop in de heuvels, die omringd worden door bergeiken, tamme kastanjes, brem en dopheide. Bovenop het heuvelgebied domineren vele meertjes met waterranonkel, gele gentiaan, jeneverbes en borstelgras, de bron voor het irrigatiewater in de vallei.

Traditionele, gemengde bedrijven

In oktober bezochten onderzoekers en beleidsmakers van het internationale Rural European Platform het natuurreservaat vlakbij Guarda in het kader van een workshop over nieuwe economische mogelijkheden van natuurgebieden. Dat gebeurde onder leiding van ecoloog Jan Jansen van bureau Pan & Demeter, die al tientallen jaren in het gebied onderzoek doet. Op de Facebook-pagina die hij samen met anderen onderhoudt over het gebied worden continu nieuwe vondsten van bijzondere vegetatie geplaatst. Dat de Serra da Estrella een Natura 2000-gebied is, is volgens Jansen voor een groot deel te danken aan de boeren met hun traditionele, gemengde bedrijven.

Het probleem is echter dat die traditionele, extensieve landbouw niet loont. Dat is in de Mondego-vallei duidelijk te zien. Lemos Santos boert nu op de plek waar vroeger een klein dorpje ligt, tussen duidelijk verlaten boerderijtjes ligt het oude schoolgebouw dat nu gebruikt wordt als woning, vlakbij de grazende geiten. Hier kunnen de boeren zelf het cultuurlandschap nog herstellen. Lemos Santos heeft nieuwe irrigatiekanaaltjes uitgegraven om het beekwater van de heuveltoppen effectiever te gebruiken. Ook elders herstellen jonge boeren traditionele vloeiweides of rotatiesystemen die hun ouders hadden verlaten.

Zwartgeblakerde restanten

De keerzijde daarvan is op diverse plekken in het gebied duidelijk zichtbaar, in de vorm van geschroeide en zwartgeblakerde restanten van bosbranden. Om toch geld te verdienen stimuleerde de Portugese overheid investeringen in grootschalige productiebossen met den en eucaliptus, en dat leidde tot grootschalige bosbranden. Het ironische is dat 99% van die branden wordt aangestoken door mensen. Daarmee krijgt het cultuurlandschap een zwart randje, want mensen steken niet alleen de branden aan, het gebrekkige beheer zorgt ook nog eens dat de branden enorme oppervlakten natuur dan wel cultuurlandschap vernietigen.

De Serra da Estrella is een economisch arm gebied. De landbouw is te kleinschalig en extensief om er goed geld mee te verdienen. Afgezien van de paar dagen dat mensen uit Lissabon de sneeuw op de bergtoppen komen bewonderen, is er weinig tot geen regionaal toerisme. En dat de hoogvlakte met zijn vele meertjes juist dankzij de terrassen van de landbouw een van de belangrijkste voorraden is voor de drinkwatervoorziening van Lissabon, daarvoor is ook geen geld beschikbaar.

Jetset en dagjesmensen

Een vergelijkbare problematiek speelt in het Parco Naturale Regionale di Portofino, even ten zuiden van Genua. Ook hier zijn menselijke activiteiten nodig om de biodiversiteit te behouden, blijkt uit een in augustus gepresenteerd landschapsecologisch onderzoek van Theo van der Sluis en Bas Pedroli van Alterra. Het park is in 1935 als natuur bestemd, maar de meeste biodiversiteit zit juist op de plekken die door mensen zijn gemaakt. Van der Sluis: “De kleine weitjes op de terrassen telden per honderd vierkante meter zeventig soorten, het struikgewas (de macchia) slechts zo’n dertig.”

De regio rondom het park is geen arme regio, zoals de Serra da Estrella. Vlakbij het park ligt het pittoreske havenplaatsje van Portofino, misschien wel het mooiste vissershaventje van de Middellandse Zee, waarvan zelfs een replica is gebouwd in het Universal Orlando Resort in Orlando, Florida. Het plaatsje is gewild bij de jetset. Miljardair en voormalig premier Silvio Berlusconi heeft er net als vele andere rijken een huis, en er komen veel dagjesmensen.

Bosbranden en erosie

Om de biodiversiteit te behouden, moet men dus op zoek naar nieuwe manieren om het oude cultuurlandschap opnieuw te gebruiken. Anders raken de door mensenhanden gemaakte en eeuwenlang onderhouden terrassen met olijfbomen en tamme kastanjes, waar boeren vroeger olijfolie en kastanjemeel van maakten, overgroeid en vervallen. Ook is er gevaar van bosbranden en van erosie op de steile hellingen. “De muurtjes van de terrassen moeten dus worden onderhouden”, aldus Van der Sluis.

Het probleem is dat daar, ondanks de rijke mensen in de buurt, nauwelijks financiering voor te vinden is. De overgebleven vijfentwintig boeren en hobbyboeren proberen te leven van de productie van olijfolie, kastanjes en wat veeteelt en akkerbouw, maar veel houden er mee op. Van de zeshonderd hectare landbouwgrond in 1936 is er nu honderd over. Van de actieve boeren zijn de meesten hobbyboer. Ook een agritourismo levert ondanks het drukke toerisme rondom het havenstadje relatief weinig inkomsten op. Bovendien houdt het parkbeheer volgens Van der Sluis vast aan ecologisch beheer, wat onder meer betekent dat de wilde zwijnen vrij spel krijgen om te wroeten in de terrassen.

Europees probleem

De teloorgang van natuurrijke cultuurlandschappen die voor hun beheer afhankelijk zijn van extensieve landbouw is een Europees probleem. Volgens Van der Sluis staat het verhaal van Portofino als voorbeeld voor veel gebieden rondom de Middellandse Zee. Maar ook in Nederland zijn dergelijke cultuurlandschappen te vinden. “Neem de hooilanden langs de Drentsche Aa. Die moet je hooien, anders wordt het broekbos.” Extensief landbouwkundig beheer is daarvoor nodig, maar hoe betaal je dat?

Het is dus zoeken naar nieuwe economische dragers voor de financiering van traditioneel landschapsbeheer dat leidt tot een rijke biodiversiteit. Beleidsmakers en wetenschappers uit de Serra da Estrella hebben daarvoor hun oog laten vallen op de vergroening van het nieuwe Europese landbouwbeleid. “We hebben een strategische coherente programmering nodig tussen het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid en bijvoorbeeld het natuurbeleid”, hield Eugénio Sequeira van de Sociedade de Geografia de Lisboa de deelnemers van het Rural European Platform in Guarda voor. Ook wordt gekeken naar nieuwe vormen van ecotoerisme.

Nieuwe markten

Vanuit Europees perspectief roept de kwestie ook de vraag op waar het voor de Europese Unie interessant is om te investeren in bijvoorbeeld Natura 2000. Jansen maakte tijdens de workshop van het Rural European Platform de vergelijking tussen de Serra da Estrella en Noord-Brabant. Kort door de bocht klinkt het als een harde tegenstelling: terwijl boeren in Portugal nauwelijks kunnen leven van het in stand houden van de biodiversiteit van een Natura 2000-gebied die leidt tot een verzekering van de drinkwatervoorziening van Lissabon en een bescherming tegen grootschalige bosbranden, kan in Noord-Brabant miljoenen euro’s geïnvesteerd worden om een Natura 2000-gebied in de markt te zetten als een interessant vestigingsklimaat.

Zo kort door de bocht is de werkelijkheid natuurlijk niet. De investeringen in Noord-Brabant worden niet alleen gedaan met Europees geld, maar ook met geld uit de verkoop van energieproducent Essent. En regio’s als Serra da Estrella of Portofino moeten gewoon zelf zoeken naar nieuwe markten voor hun waardevolle cultuurlandschap, zodat dat voor boeren een prettig vestigingsklimaat krijgt. Toch roept een vergelijking tussen Nederland en landen rondom de Middellandse Zee de vraag op hoe Europa denkt Natura 2000 te verwezenlijken in tijden van economische crisis. Waar moet Europa investeren? Waar is het natuurgeld van Europa het meeste waard? En de vraag die veel natuurbeheerders ook in Nederland zich tegenwoordig stellen: welke verdienmodellen zijn er voor natuur en landschap? En hoe organiseer je zoiets?