Natuurbeheerders moeten leren ondernemen

Landwerk oktober 2011 – Zijn Duitsland en Polen het voorland van het Nederlandse natuurbeheer? Aankoop van landbouwgrond om dat om te zetten naar natuurgebied blijkt onhaalbaar rondom de Dümmersee en de Biebrza. Daar werken natuurbeheerders samen met boeren en andere ondernemers om tegen zeer lage kosten de natuur te beheren. Een noodzakelijk kwaad of goed ondernemerschap?

We lopen in Nederland achter met het betrekken van ondernemers bij het natuurbeheer. Dat leek vreemd genoeg de conclusie van de conferentie ‘Herstel van de verdroogde natuur gaat lukken’ die het Landelijk Steunpunt Verdroging op 15 september in Arnhem organiseerde. Mensen van waterschappen, provincies, gemeenten en natuurorganisaties luisterden daar in de ochtend naar presentaties van Nederlanders over beleid, geld, kansen en bedreigingen, maar zagen ’s middags buitenlanders die het wel lukt om boeren en andere ondernemers te betrekken bij het natuurbeheer.

Het probleem van de verdroging is simpel, maar de oplossing niet. De vegetatie in natte natuurgebieden kan zich niet voldoende ontwikkelen,omdat het waterpeil laag wordt gehouden voor andere functies, zoals de landbouw. En ondanks de instelling van 272 Topgebieden, waar de bestrijding van de verdroging topprioriteit moet zijn, wil dat maar moeizaam lukken.

Grondposities

De cijfers liegen er niet om. Hoofd Bureau Water van Provincie Noord-Brabant Jaap van der Schroeff toonde de resultaten van een vooruitgangsrapportage van LSV in 2009, waaruit blijkt dat toen in ongeveer een derde van de topgebieden geen problemen waren. Tien procent van de topgebieden hebben last van financiële problemen, dertien procent met het vinden van draagvlak en acht procent met een gebrek aan bestuurlijke steun. In de meeste gebieden, bijna de helft, waren er echter problemen met de grondposities. Veel grondeigenaren willen hun land niet verkopen en niet herinrichten als natuur, met als gevolg dat de voor de natuur schadelijke lage waterpeilen gehandhaafd blijven.

Daarmee benoemde Van der Schroeff een belangrijk pijnpunt in het Nederlandse natuurbeleid. Dat is sinds de instelling van de Ecologische Hoofdstructuur in 1990 voornamelijk gestoeld op het aankopen van gebieden om die, na een eventuele herinrichting, in te richten en te beheren als natuur. Dat is ingewikkeld, en met de hoge grondprijzen in Nederland bovendien ook duur.

Onzekerheid en hoop

Met de economische crisis en de politieke omwenteling in 2008 werd al snel duidelijk dat de aanpak om natuur te kopen niet langer financieel en politiek niet langer houdbaar is. De rijksoverheid heeft niet langer geld over om natuur te kopen, en in de kielzog van die beslissing krijgen ook provincies, gemeenten, waterschappen en natuurorganisaties het moeilijk. Op de vraag ‘wat dan?’ wordt veel gewezen naar publiekprivate samenwerking en private financiering, ondanks de ecologische kritiek op het agrarisch en particulier natuurbeheer.

In al deze onzekerheid hebben veel mensen de hoop gevestigd op de omvorming van het Gemeenschappelijke Landbouwbeleid (GLB) van de Europese Unie (EU), dat vanaf 2013 zijn beslag moet krijgen. Het idee is dat daarin geld beschikbaar komt voor maatschappelijke diensten – termen als ‘ecosysteemdiensten’ en ‘groenblauwe diensten’ doen daarbij al jaren de ronde – waarbij boeren en andere ondernemers tegen betaling diensten leveren die gunstig zijn voor de natuur.

Nieuwe wind

Zo waait er een nieuwe wind, die zowel in de weerbarstige praktijk van de verdrogingsbestrijding als in het veranderende natuurbeleid zijn weerslag krijgt. Conclusie: er moeten meer boeren en andere ondernemers bij het natuurbeleid en het waterbeheer worden betrokken.

Diederik van der Molen, projectleider Kaderrichtlijn Water (KRW) bij het ministerie van Infrastructuur & Milieu, noemde in zijn presentatie over de KRW een bedrijfsmilieuprestatieregister, in navolging van het door de industrie al gebruikte Europese Pollutant Release Transfer Register (PRTR), als een mogelijkheid om boeren te belonen op hun milieuprestaties. “Boeren zouden op vrijwillige basis maatregelen kunnen nemen die bovenwettelijk zijn, en worden daarvoor beloond.” Vanuit de EU is er steun om voor zulke milieuprestaties te betalen, stelde Van der Molen.

Geen medelijden

Uit het buitenland kwam geen medelijden met de Nederlanders. “Jullie denken dat jullie in een slechte situatie zitten”, hield Heinrich Belting van het in de Duitse deelstaat Niedersachsen het publiek voor. “In de toekomst is er minder geld. Wij hebben nooit geld gehad.”

Belting leidt al jaren een ecologisch succesverhaal in het 4560 hectare grote Natura 2000-gebied rond de Dümmersee, even ten westen van Hanover. Het gebied is dankzij verdrogingsmaatregelen uitgegroeid tot het eerste kerngebied voor weidevogels. Sinds de ingrepen is het aantal vogels sterk toegenomen en dankzij het opener geworden landschap is het broedsucces in het gebied vergroot. Daardoor kwamen reeds verdwenen vogels terug, zoals de kemphaan en de zomertaling, terwijl het aantal grutto’s verdubbelde en het aantal watersnippen zelfs verdriedubbelde. Nu is het gebied een soort voorraad van weidevogels voor het omliggende boerenland – een brongebied.

Aankoop onmogelijk

Aankoop was en is daarbij een onmogelijke opgave, rekende Belting voor. Daar zijn miljarden euro’s voor nodig, alleen al voor het vernatten van graslanden in Natura 2000-gebieden. In het kader van de Natura 2000 zijn er in Niedersachsen op maar liefst 500.000 hectare maatregelen tegen de verdroging nodig, aldus Belting, waaronder op zo’n 150.000 hectare ecologisch belangrijk grasland. De aankoop van 2500 hectare rondom de Dümmersee kostte veertig miljoen euro, dus is voor de aankoop van 150.000 hectare grasland een duizelingwekkende 2,4 miljard euro nodig. Met gelach liet het publiek merken dat zulke bedragen zelfs voor natuurliefhebbers wat hoog zijn.

Het ecologische succes is deels te danken aan de goede samenwerking met de 140 boeren rondom de Dümmersee. “Boeren huren land en maken winst”, vertelde Belting. Grote delen van het gebied zijn vernat, en de aangekochte landbouwgronden zijn omgevormd tot vogelweiden. Om het landschap open te houden moeten bomen en andere begroeiing verdwijnen. Seizoensbegrazing blijkt niet winstgevend, maar hooien wel. Dankzij een Europees project werden de speciale machines aangeschaft die op het natte land kunnen maaien, en zo’n 150 kilometer hekwerk aangelegd om bepaalde percelen bruikbaar te maken voor de landbouw. De verhuur levert 25 euro per hectare op, en dat halen boeren er nu uit. Belting verwacht dat er na de omvorming van de Europese Unie subsidie beschikbaar komt die het voor de boeren nog aantrekkelijker maakt.

Bastaardarend, korhoen en wolf

Tadeusz Sidor, de onderdirecteur van het Poolsefo, is op een vergelijkbare manier bezig om zonder geld aan natuurbeheer te doen. De Biebrza is een rivier in het noordoosten van Polen, en het nationale park ligt langs de rivier. Sidor en zijn collega’s zijn verantwoordelijk voor 150.000 hectare Natura 2000-gebied, vertelde hij, waarvan 60.000 hectare in het park. In het park is zeventig procent open land en dertig procent bos. Van dat open land is het overgrote deel grasland, iets wat in de loop van de eeuwen door mensenhand is gecreëerd. De biodiversiteit is bekend tot in Nederland, met duizend plantensoorten, bijna tweehonderd vogelsoorten, dertien soorten amfibieën en vijf soorten reptielen, met als hoogtepunten de bastaardarend, het korhoen en de wolf.

Langs de Biebrza is net als in Nederland de grondpositie een probleem. “58 procent van het nationale park is staatseigendom, maar 42 procent is privébezit”, vertelde Sidor. “Er zijn zo’n 17.000 eigenaren met 12.000 gebiedjes die vaak kleiner zijn dan één hectare. Daarnaast zijn er veel onduidelijkheden over de grenzen.” Er zijn voor het gebied drie vormen beheer ontwikkeld voor het behoud van het cultuurlandschap van de laaglandrivier – strikte bescherming, actieve bescherming en landschapsbescherming – maar die zijn dankzij de versnipperde eigendomsstructuur nauwelijks uit te voeren.

Biobrandstof

Vanaf 2008 is het nationale park begonnen om gebieden in het park te verhuren aan boeren en andere ondernemers uit de omgeving. Het aantal verhuurde hectare steeg sindsdien van 4500 naar 8500 in 2009. “Voor ons is het het belangrijkste dat we de ecologische successie stoppen”, vertelde Sidor. “Boeren mogen niet eerder maaien dan na het broedseizoen. Het gras wordt gebruikt als veevoer maar er worden ook pallets van gemaakt om te dienen als biobrandstof.”

“Het is winstgevend, want de EU ondersteunt de boeren”, vertelde Sidor. Vanuit de eerste pijler van het GLB is er honderd euro per hectare beschikbaar ter ondersteuning van de landbouwproductie, vanuit de tweede pijler is er geld voor het beheer van grasland voor de vogels en de vegetatie. “Dat levert genoeg geld op als het areaal maar groot genoeg is en als het contract lang duurt, het liefst zo’n tien jaar.”

Grootschalig investeren

Aankoop van grond is ook voor Sidor geen optie. “Dat kost duizend euro per hectare bij moeras en drieduizend euro per hectare voor weidegrond”, stelt hij. Daarom wil het nationaal park investeerders interesseren om grootschalig te investeren in de grote en aparte machines met rupsbanden die nodig zijn om de weide te maaien. “Die investeringen zijn de grootste kosten, en de enige winst is het geld dat uit Europa komt.” Die investeringen kunnen dus alleen uit als het mogelijk is om grote oppervlakten tegelijkertijd te maaien. “Als we duizend landeigenaren kunnen laten samenwerken om een loonwerker in te huren, dan gaat dat lukken.”

Sidor wil toe naar een systeem waarin ondernemers roulerend delen van het park maaien, zodat de openheid behouden blijft. “Het gaat ook om werkgelegenheid”, stelt Sidor. “De helft van de Poolse bevolking leeft nog op het platteland, en dertig procent is afhankelijk van de landbouw. Het gaat niet alleen om de natuur, maar ook om het aantrekkelijke landschap, het toerisme en de waterberging. Er is steeds meer toerisme, eerst veel buitenlanders maar nu ook steeds meer Polen.”

Ecologische doelen

Over de ecologische doelen die voor Natura 2000 in het gebied van het nationale park moet worden nagestreefd is Sidor somber en realistisch. “We weten nauwelijks wat de ecologie en wat de soorten nodig hebben. Ons primaire doel is het open houden van 30.000 hectare weidegrond, en er was geld om nauwelijks een duizend hectare te maaien.” Het is dus roeien met de riemen die Sidor en zijn collega’s tot de beschikking staan.

Tijdens de discussie aan het einde van het symposium bleek dat de praktijk uit Duitsland en Polen niet zo ver verwijderd is van het Nederlandse natuurbeheer. In tijden van bezuiniging zijn alle ogen op Europa gericht, zo leek het, want iedere spreker had wel een voorbeeld van hoe de verandering van de GLB kan helpen bij het financieren van het voor Natura 2000 broodnodige natuurbeheer.

Ondernemende natuurbeheerder

Albert Corporaal sprak aan het eind over de ‘ondernemende natuurbeheerder’ die nodig is. De Britse consultant Paul Silcock van Cumulus bleek ook zeer verbaasd over de sterke scheiding tussen natuur en landbouw, toen bleek dat natuurorganisatie in Nederland geen geld mogen ontvangen van de eerste pijler van het GLB. “I was staggered”, stelde hij.

Al met al lijken de armere gebieden in Noord-Duitsland en Noordoost-Polen een voorland voor wat er in het rijkere Nederland ook kan en misschien wel moet gebeuren. In plaats van het aankopen van landbouwgronden zal de nadruk bij het Nederlandse natuurbeheer wel kunnen komen te liggen op het samenwerken met ondernemende types uit de landbouw of elders, om via creatieve manieren de kosten voor dat beheer te verminderen. De grote vraag is natuurlijk of dat op dezelfde grote schaal kan als in Polen. En Belting stelde bij zijn presentatie ook nog een belangrijke voorwaarde om te zorgen dat de landbouw ook daadwerkelijk rondom een natuurgebied kan samenwerken met de natuurbeheerders, namelijk een goede landbouwstructuur. Het natuurbeheer moet passen in het boerenbedrijf, en in alle boerenbedrijven.