Kookboekje Daarom eten we schaap

Voor het praktijknetwerk Daarom eten we schaap schreef ik een boekje over schapenvlees en recepten, bedoeld om mensen te helpen schapenvlees en lamsvlees op de juiste manier te bereiden.

Download de pdf van het kookboekje

Korte inhoud

  1. Waarom eten we schaap?: Omdat het lekker is. Omdat schapen helpen met natuurbeheer. Omdat extensieve vleesproductie duurzaam is. Omdat het natuurlijk vlees is. Omdat het lokaal is. Omdat het makkelijk is. Omdat…
  2. De smaak van schapenvlees: Schapenvlees is vlees met een garantie voor smakelijke verhalen aan tafel: over schapen met een mooi en natuurlijk leven, schapen die werken in natuur en landschapsbeheer, over het ambacht van boer, slager en kok.
  3. Wereldgerechten: Overal ter wereld eten mensen schapenvlees. Elk werelddeel heeft zijn eigen veelal beroemde en bekende recept dat past bij de nek, schouder, schenkel, rug, lende, bout, borst of buik.
  4. Eerste en tweede snit: Goed smakend schapenvlees valt of staat met de ambachtelijke kunde van de slager. Een schaap is op 150 manieren te versnijden via de eerste en tweede snit.
  5. Het schaap in delen: Waar het schapenvlees vandaan komt, bepaalt wat de kok ervan kan bereiden. De voorkant van een schaap is malser dan de achterkant, de bovenkant weer malser dan de onderkant.
  6. Schapenvlees bereiden: Schapenvlees is net zo makkelijk te braden, grillen, barbecueën, bakken, frituren, stoven, stomen, roken of koken als rundvlees of lamsvlees. Als je maar weet welk deel van het schaap je kunt gebruiken.
  7. Recepten: Irish stew (Ierse stoofpot), Bacalao (Mexicaanse barbecue), Schapentajine met pruimen, honing en amandelen (Marokkaanse sudderpot), marinades voor Tikka (Indiase kebab) en Sosatie (Zuid-Afrikaanse spies), Shoarma (Turks roostervlees en Mechoui (Mediterraanse barbecuekruiden).

“Natuurbeheer zorgt voor natuurlijke, diervriendelijke en milieuvriendelijke producten”

Bijna zestig mensen waren op 27 februari 2014 aanwezig om te praten over schapenvlees en natuurbeheer, georganiseerd door het Goois Natuurreservaat (GNR) en praktijknetwerk Daarom eten we schaap. De organisatoren hopen dat dit het begin wordt van samenwerking. “Er is behoefte aan een regelmatig overleg tussen betrokkenen, behoefte aan kennisopbouw en -uitwisseling, aan gezamenlijk dingen oppakken, wat door samenwerking beter kan lukken dan ieder voor zich.”

Verslag voor Daarom eten we schaap

Gedeputeerde Jaap Bond opende de bijeenkomst met een enthousiast verhaal over ondernemende schapenhouders die heel vindingrijk meerwaarde halen uit hun producten. Die konden volgens Bond als voorbeeld dienen voor natuurorganisaties als het GNR. “De uitdaging die ik u vandaag mee zou willen geven is samen te onderzoeken welke integrale benadering jullie als experts kunnen bedenken om de natuurbeheertaken en productieketen met elkaar te verbinden. En daarin ook zelfvoorzienend te zijn.”

“Natuurbeheer zorgt voor natuurlijke, diervriendelijke en milieuvriendelijke producten”, aldus Bond. “De vraag naar deze producten neemt toe. Door de voedselschandalen van de afgelopen jaren leggen consumenten steeds meer de aandacht op kwaliteit, streekproducten en service.” Bond bood het GNR de diensten aan van het team Biologisch Ondernemen Noord-Holland, een samenwerkingsverband dat streeft naar meer biologische ondernemingen in Noord-Holland, om te onderzoeken hoe de natuurorganisatie hierin stappen kan ondernemen.

Samenwerking

De natuur van het GNR wordt op dit moment begraasd met 385 schapen en 51 runderen, vertelde directeur Bert van der Moolen in zijn introductie. Van der Moolen ziet kansen in de begrazing voor streekproducten, toerisme en recreatie, en hij ziet een toenemende belangstelling voor het inzetten van schapen in het natuurbeheer. Het GNR is samen met het Restaurant ’t Meenthuis in Blaricum, dat na de expert meeting een lunch met schapenvlees en lamsvlees van het GNR serveerde, aan het kijken hoe deze schapen en runderen kunnen worden vermarkt. Er zijn ook contacten met een slager en een slachthuis.

Van der Moolen wilde graag samen met praktijknetwerk Daarom eten we schaap deze bijeenkomst organiseren om de kennis die er is op het gebied van schapenvlees en natuurbeheer te delen. Het GRN zit namelijk voor een flinke opgave als het gaat om het omgaan met schapenbegrazing en de verkoop van schapenvlees. Van der Moolen noemde de dekking van de kosten en het rendement, de aanpak van de marketing, de promotie en de communicatie rondom het schapenvlees – ‘Be good and tell it’ – en het opzetten van samenwerking rondom het schapenvlees.

 

Martin Woestenburg was na zijn presentatie van enkele resultaten van het praktijknetwerk Daarom eten we schaap duidelijk: “Gebruik schapen en runderen niet om geld te verdienen, maar om natuur en landschap te verkopen!” Volgens Woestenburg is er een opkomende markt voor natuurlijk en diervriendelijk vlees. Hij noemde het voorbeeld van Slow Food, dat lekker (smaak, ambacht), puur (natuur, milieu, landschap) en eerlijk (iedereen een goede boterham) eten propageert. Volgens hem is schapenvlees Slow Food bij uitstek.

Cash cow

Het is niet realistisch om bij de verkoop van schapenvlees te focussen op het verdienen van geld. Aan de hand van het marktonderzoek dat het praktijknetwerk heeft laten uitvoeren door twee studenten van de HAS Den Bosch, liet Woestenburg zien dat schapenhouders geen ‘cash cow’ hebben. Er is dus geen stabiele vorm van inkomsten, en schapenhouders moeten voor alle inkomsten die ze binnen halen veel geld of arbeid investeren. Schapenhouders zijn een soort jongleurs die alle ballen in de lucht houden, aldus Woestenburg.

Voor natuurorganisaties als het GNR ligt dat volgens Woestenburg ongeveer hetzelfde. Volgens Woestenburg is het zinniger in te zetten op het verbinden van alle producten en diensten van het GNR. Het schapenvlees is in dat opzicht een heel geschikt marketingmiddel, want iedereen praat tijdens het eten over wat er op tafel staat.

Slow shit

Schaapherder Stijn Hilgers van het begrazingsbedrijf Schapenheld vertelde hoe hij alle ballen de lucht in houdt, en een echt Slow Food-bedrijf organiseert. Lange tijd was hij afhankelijk geweest van subsidies voor natuurbeheer als basis voor zijn inkomen, maar dat leverde teveel willekeur op. Om minder afhankelijk te zijn van deze subsidies ontwikkelde Hilgers een bedrijfssysteem rondom het ‘pastoraal heideschaap’. Naast inkomsten uit natuurbeheer ging hij zich meer focussen op de schaapskudde zelf als bron van inkomsten. Daarbij gaat het vaak om kleine dingen: hij was al blij als hij een paar duizend euro kon krijgen voor de wol.

Hilgers liet zien dat ondernemen met een schaapskudde een verhaal is met een lange adem, en met veel experimenteerdrift. Zijn kudde bestaat uit Kempische heideschapen, maar om de vleesproductie te verbeteren kruist hij in met onder meer het Vlaams kuddeschaap. Bij het inkruisen houdt hij ook rekening met de kwaliteit van de wol. Daarnaast beheert hij zijn kudde zodanig dat hij de heideschapen ook kan melken, om er kaas van te maken. Zelfs de schapenmest verkoopt Hilgers als ‘Slow shit’, 12,50 euro voor 20 kilo.

Grazers onmisbaar

Belangrijk is het verhaal dat je hebt te vertellen, bleek tijdens de presentatie van Hilgers. Tijdens de lunch beval hij Van der Moolen dan ook aan om tijdens de lammetjesdagen van het GNR een schaap of lam aan het spit te doen. Dat trekt de aandacht, stelde hij, en je kunt er direct je verhaal bij vertellen.

Ecologen twijfelen soms aan de ecologische effectiviteit van schapenbegrazing, meldde Woestenburg. Ecoloog Jinze Noordijk van EIS Kenniscentrum Insecten, en medeauteur van het boek Heidebeheer, liet in zijn presentatie zien dat dit niet terecht is. Als je maar denkt in termen van het eeuwenoude systeem van de heideboeren, met een potstal, uitloopweide, en een heide waar sommige plekken zeer intensief, sommige extensief en sommige helemaal niet werden begraasd. “Grazers zijn onmisbaar voor kenmerkende heideinsecten, een groep die een zeer groot gedeelte van de biodiversiteit uitmaakt op de heide”, stelde Noordijk. Reptielen, broedvogels en sommige spinnen bijvoorbeeld kunnen echter niet goed tegen hoge graasdruk.

Positieve externaliteiten

Vooral op grote heideterreinen is het niet ingewikkeld om de begrazing zo in te richten dat alle dieren er profijt van hebben. Noordijk liet zien hoe dat kon, namelijk met de gedifferentieerde begrazing die de heideboeren ook al gebruikten: van intensieve begrazing rondom de uitloopweide tot helemaal geen begrazing aan de randen van het terrein. Een scala aan soorten kan in zulke terreinen een leefgebied vinden. Voor terreinen kleiner dan veertig hectare is volgens Noordijk een uitgekiende, gestuurde begrazing nodig. Schapenbegrazing is op droge heide ideaal, maar moet op de vochtige heide vaak aangevuld worden met begrazing door runderen, paarden en geiten.

Landbouweconoom Raymond Schrijver verraste de zaal met een grafiek die aantoonde dat Australiërs – ’s werelds grootste exporteur van schapenvlees – relatief steeds meer voor schapenvlees zijn gaan betalen ten opzichte van de exportprijs die ze krijgen op de wereldmarkt. Schrijver wilde hiermee laten zien dat wereldhandel zich niet aan een normale logica houdt, en dat schapenhouders met deze realiteit te maken hebben.

Aan de hand van de matrix uit het marktonderzoek van Daarom eten we schaap ging Schrijver in een nogal ongemakkelijk vraaggesprek met de zaal. Want welke producten en diensten leveren schapenhouders eigenlijk, vroeg Schrijver zich af? Is natuur een dienst? En zo ja, hoeveel geld betaal je daarvoor dan? En wie betaalt dat? Schapenhouders produceren voornamelijk ‘positieve externaliteiten’, stelde Schrijvers, en daarin verschillen schapenhouders nauwelijks van natuurorganisaties als het GNR. Van de natuur die zij ‘produceren’ bijvoorbeeld, profiteren vooral anderen, niet de schapenhouder en het GNR.

Kennisnetwerk

Naast de marketing van schapenvlees, natuurbeheer en andere diensten die schapenhouders en natuurorganisaties leveren, is er volgens Schrijvers aandacht nodig voor de manier waarop de financiering van natuur en landbouw is georganiseerd. De strikte scheiding tussen natuur en landbouw die daarbij wordt aangehouden, zorgt dat bijvoorbeeld vleesproductie van natuurgebieden niet kan meeprofiteren van landbouwsubsidies.

“We moeten kijken hoe we de kennis die we hier hebben gedeeld, met elkaar verder kunnen ontwikkelen”, concludeerde Van der Moolen in zijn slotwoord. Tijdens de lunch bleken daar al de eerste mogelijkheden voor aanwezig. Daarmee lijkt met deze expert meeting een eerste stap te zijn gezet in een kennisnetwerk rondom schapenvlees en natuurbeheer. Van der Moolen en Woestenburg spreken af dat ze samen kijken naar vervolgafspraken en hoe ze daar alle aanwezigen verder bij gaan betrekken. Van der Moolen: “Er is behoefte aan een regelmatig overleg tussen betrokkenen, behoefte aan kennisopbouw en -uitwisseling, aan gezamenlijk dingen oppakken, wat door samenwerking beter kan lukken dan ieder voor zich.”

Bodem als basis

Een interessante indeling van de landschappen van Nederland geven de wetenschappers in het boek Landschappen van Nederland, zeker als je die vergelijkt met het boek Natuur in Nederland van ecoloog Frank Berendse. Die onderscheidt tien landschapstypen op basis van de ecologie, terwijl de auteurs van Landschappen van Nederland zand-, löss-, rivieren-, veen-, zeeklei- en kustlandschappen onderscheiden. Dat maakt wel duidelijk welk onderwerp in het boek centraal staat: de bodem. Het boek gaat dan ook vooral over de geologie, de geomorfologie en de bodem van Nederland.

Landwerk, februari 2013

Landschappen van Nederland

Landschappen van Nederland beslaat twee kloeke delen wetenschappelijke uitleg over hoe het Nederlandse landschap zich heeft gevormd tot de natuur die Berendse beschreef. Ik benoem het uitdrukkelijk als wetenschappelijk, omdat het geen boek is dat je op een achternamiddag in de leunstoel leest. Bij de beschrijving van het lösslandschap gaat het bijvoorbeeld over afzettingen als vuursteeneluvium, kleefaarden en krijtvaaggronden. Iemand die een bevlogen boek over de landschappen van Nederland verwacht, raakt daardoor wat in de verwarring, want in plaats daarvan leest hij ineens een zeer doorwrocht en zeer gedetailleerd naslagwerk over de landschapsvorming.

Toch ben ik enthousiast over Landschappen in Nederland. Want de auteurs, vijf onderzoekers met Wageningse achtergrond, hebben via monnikenwerk een zeer diepgaand naslagwerk weten af te leveren over de vorming van het Nederlandse landschap. Insiders wisten al dat we in Nederland een ongekende kennis hebben opgebouwd over de bodem en het landschap, maar Landschappen van Nederland laat dat ook zien. Inclusief prachtige kaarten en beelden die details tonen van allerlei vormingsprocessen op het niveau van een enkele polder, kwelderwal of pleistocene afzetting.

 

Landschapsgeschiedenis past bij nationale identiteit

Het Europese landschap is een cultuurlandschap dat is gevormd door de eeuwenlange strijd tussen ‘food and fibre’, voedselproductie en energieproductie. De geschiedenis van dat landschap is daarom belangrijk voor toekomstige ontwikkelingen, vinden landschapsonderzoekers, ook omdat die landschapsgeschiedenis past bij de lokale, regionale en nationale identiteit. “Als je goed kijkt, zie je dat de karakteristieke landschappen volledig overeenkomen met de etnische indeling, de talen, de naties.”

Landwerk, december 2012

Het landschap van Europa is uniek in de wereld, en de veehouderij heeft daarbij een essentiële rol gespeeld. Dat stelde prof. Urban Emanuelsson van de Sveriges lantbruksuniversitet (Zweedse Landbouwuniversiteit) in zijn keynote speech voor de Permanent European Conference for the Study of the Rural Landscape (PECSRL) die van 20 tot 25 augustus in Friesland werd georganiseerd. Er is maar één gebied dat net zoveel menselijke invloed heeft gehad, stelde Emanuelsson, en dat is Noordoost-Azië. De vooraanstaande landschapsonderzoeker doet nu vergelijkend onderzoek in Japan, Korea en China voor een boek over bijvoorbeeld de invloed van veehouderij op de vorming van het landschap, na zijn eerdere boek over de menselijke invloed op het Europese landschap.

Begraasd Europa

De veehouderij is in bijvoorbeeld Japan veel minder belangrijk geweest voor het landschap dan in Europa, liet Emanuelsson zien. In Europa was de consumptie van vlees de reden dat kuddes koeien, schapen, geiten en andere dieren via begrazing zorgden voor halfopen gras- en heidevelden met weinig bebossing. In Japan at – en eet – men weinig vlees. De ossen die men daar gebruikte voor de bewerking van het land werden dan ook niet opgegeten. Japanners moesten dan ook de bossen in voor een alternatief voor de dierlijke mest; ze haalden bladeren uit de bossen en composteerde die in speciale composthuizen. Met als gevolg een veel dichter bebost landschap dan in het begraasde Europa.

Het Europese landschap is volgens Emanuelsson bepaald door de mens in zijn eeuwenlange strijd tussen ‘food and fibre’, tussen voedselproductie en energieproductie, en daarmee tussen open land en bebossing. Voor de meeste toehoorders was duidelijk dat deze strijd nog steeds gaande is, in Duitsland bijvoorbeeld waar de teelt energiegewassen als koolzaad zorgen voor een enorme prijsdruk op voedergewassen als mais.

Food and fibre

“Er is geen wildernis in Europa”, stelde Emanuelsson. Minstens driekwart van de Europese biodiversiteit is volgens hem te vinden in oude cultuurlandschappen die onderhouden moeten worden door mensen. Dat zijn meestal halfopen landschappen, waar de strijd tussen food en fibre nog aan af te lezen is. Die eeuwenlange menselijke invloed zullen we moeten meenemen in het toekomstige gebruik van het landschap, stelde Emanuelsson, bijvoorbeeld in de omgang met klimaatverandering. Want die menselijke invloed bepaalt voor een deel ook de fysieke ondergrond van het landschap.

Emanuelsson zette met zijn verhaal de toon voor de vijfentwintigste PECSRL, en liet ook zien dat er een trendbreuk gaande is in het landschapsonderzoek. Dat gaat niet meer om het behouden en beheren van cultuurhistorie of ecologie alleen, zoals in de vorige eeuw, het gaat om het feit dat het landschap continu verandert en altijd zal blijven veranderen. En het feit dat de mens hierbij altijd een belangrijke rol zal spelen. Puur ecologisch of cultuurhistorisch behoud is daarom niet gewenst, het is zoeken naar een holistische en integrale benadering en oplossingen voor een multifunctioneel landschap.

Toepassingsgericht, interdisciplinair en participatief

Dat verandert ook het landschapsonderzoek, bleek tijdens de conferentie. In tientallen workshops presenteerden landschapsonderzoekers een enorm brede waaier aan onderzoek. Zo presenteerden Noorse en Slovenische onderzoekers een vergelijkende analyse van het landgebruik in de bergen van deze landen, hielden Deense onderzoekers een enquête onder landeigenaren over het toelaten van wandelaars en recreanten op hun land, keek de Engelsman Michael Jones naar de rol van de rune van bezit (de Odal) als gewoonterecht op het eigendomsrecht in Noorwegen, en werd in Vlaanderen met ‘eye tracking’ gekeken hoe mensen naar landschappen kijken. Daarnaast waren er veel historische onderzoeken naar veranderingen in het landschap, veel participatief onderzoek, maar ook veel aandacht voor nieuwe ontwikkelingen zoals de klimaatverandering.

Volgens de Vlaamse geograaf Marc Antrop is het landschapsonderzoek over het algemeen in de laatste decennia meer toepassingsgericht, meer interdisciplinair en meer participatief geworden. De hoogleraar geografie aan de Universiteit van Gent is al sinds de jaren tachtig deelnemer aan de PECSRL-conferenties. Volgens hem heeft het landschapsonderzoek sinds die tijd zich allereerst verbreed met nieuwe disciplines, zoals de geografische informatiesystemen, de landschapsecologie en de archeologie, maar ontstaan er nu meer integrale benaderingen van het landschap waarin diverse disciplines elkaar kruisen.

Unieke karakter

Antrop ziet vier ontwikkelingen in het huidige landschapsonderzoek. Allereerst is er de zoektocht naar de culturele en maatschappelijke context van het landschap. Dit komt volgens Antrop vooral uit het Verenigd Koninkrijk, waar veel gewerkt wordt met ‘landscape character assessments’ (LCA). Hiermee worden karakteristieke elementen geïdentificeerd, die het landschap zijn unieke karakter geven. “Dat zijn dingen die aanspreken bij het publiek.”

Ten tweede is er de steeds sterker wordende invloed van de archeologie, omdat het bij bouwwerkzaamheden verplicht is archeologisch onderzoek te doen vanwege het Verdrag van Malta. Hierin staat dat archeologische vondsten niet tot nauwelijks mogen worden verstoord. Dit leidde in Nederland tot een enorme hausse aan archeologisch onderzoek, onder meer langs de Betuwelijn, met spectaculaire vondsten van complete prehistorische jachtkampen en boerderijen, een boomstamkano en de oudste skeletresten van Nederland.

Eye catching

Dan zijn er de onderzoekers die via de ecologische bril naar de landschapsgeschiedenis kijken. Landschapsecologen onderzoeken bijvoorbeeld hoe het landschap zich ecologisch tot de huidige vorm heeft ontwikkeld, en welke ecologische randvoorwaarden daarvoor belangrijk zijn. Zo ontstaat inzicht in de noodzaak tot ecologisch beheer. Antrop schaart hieronder ook de landschapsarchitecten met hun masterplannen en gebiedsontwerpen.

De vierde ontwikkeling is het onderzoek naar de perceptie van het landschap. Dat is breed. Omgevingspsychologen doen bijvoorbeeld onderzoek naar de relatie tussen natuur en gezondheid, of de manier waarop mensen naar het landschap kijken, zoals in het Vlaamse onderzoek met de eye catching-techniek. Maar hier is ook een plek voor sociologisch onderzoek naar hoe mensen het landschap gebruiken, waarom ze zich bijvoorbeeld in actiegroepen verenigen, en bestuurskundig onderzoek naar de beleidsmatige gevolgen hiervan.

Nationalistisch discours

Zo ontwikkelt het Europese landschapsonderzoek toepassingsgerichte, interdisciplinaire en participatieve methoden om de identiteit van een regionaal of lokaal landschap te koppelen aan historische en archeologische waarden, de ecologische rijkdommen en ook de perceptie van de mensen die dat landschap gebruiken.

Hierbij speelt de Europese Landschapsconventie een belangrijkere rol dan je als buitenstaander zou denken. De meeste mensen zien de conventie, die in 2000 is opgesteld en vijf jaar daarna door de meeste Europese landen is geratificeerd, vaak als een papieren afspraak om het Europese landschap te beschermen, maar Antrop ziet dat anders. “Een van de redenen dat de Europese Landschapsconventie zo snel geratificeerd is door zoveel Europese landen, en dat men dat zo snel ging uitwerken, is dat er rondom landschap een onderliggend discours speelt, een nationalistisch discours.”

Europese Landschapsconventie

In de discussie rondom de landschapsconventie is volgens Antrop een gevoel ontstaan dat landschap een gemeenschappelijk goed, een erfgoed dat bijdraagt aan het gevoel van identiteit van landen en regio’s. De discussie ging dan ook niet alleen over landschap, maar ook over cultuur, taal, identiteit en nationaliteit. Dat is ook niet zo vreemd, vindt Antrop. “Als je goed kijkt, zie je dat de karakteristieke landschappen volledig overeenkomen met de etnische indeling, de talen, de naties.”

Dat uit zich ook in het onderzoek, want de koppeling van landschappen aan cultuur en identiteit maakte dat regio’s en landen overal in Europa het landschap als eigen erfgoed zijn gaan karakteriseren. “Overal in Europa worden karakteriseringen gemaakt van het landschap, landschapscatalogussen. Dat gebeurt bijvoorbeeld in Catalonië. Daar wordt een enorm pak geld ingestoken vanuit de regio Catalonië.” In Vlaanderen is in 2001 een Landschapsatlas gemaakt. In Nederland is dit terug te vinden in bijvoorbeeld de vele Cultuurhistorische Waardenkaarten van provincies en gemeenten.

Participatief onderzoek

Ook de toenemende nadruk op participatief onderzoek moet vanuit dit perspectief worden bekeken, aldus Antrop. Er is vanuit het beleid en de politiek meer aandacht voor bestuurskundig, sociologisch of participatief onderzoek en de rol die burgers spelen ten aanzien van dat landschap. Ook in Nederland is er veel meer participatief onderzoek, bijvoorbeeld onderzoek naar de beweegredenen van burgers om in een actiegroep te willen zitten, of onderzoek dat is gericht op de participatie van burgers in een gebiedsontwikkeling of een landschapsontwerp. Deze ontwikkeling speelt overal in Europa.

Veel landschapsonderzoekers kijken met pijn in hun hart naar de toenemende invloed van bestuurskundigen, sociologen en psychologen in het landschapsonderzoek. De angst leeft dat dat men meer nadruk legt op het participatieve onderzoek ten koste van het meer integrale, landschapshistorische, -geologische en -ecologische onderzoek van bijvoorbeeld historisch geografen. Participatie is belangrijk om bijvoorbeeld naar nieuwe functies voor cultuurlandschappen te zoeken, vinden veel onderzoekers, maar vergeet niet dat het landschap wel verandert maar slechts beperkt maakbaar is.

Menselijke invloed

Duidelijk werd wel op de PECSRL dat landschapsonderzoekers het blik op de toekomst hebben gericht. Veel van het onderzoek was er juist op gericht hoe het landschap verandert, maar ook hoe de geschiedenis van dat telkens veranderende landschap een basis kan vormen om het landschap in de toekomst vorm te geven en te beheren. Je zou dan ook kunnen zeggen dat Emanuelsson tijdens de conferentie voor alle deelnemers sprak met zijn oproep om beter te kijken naar de vormingsgeschiedenis van het landschap als basis voor toekomstige ontwikkelingen. “We moeten strategieën ontwikkelen voor het landschap die passen bij de geschiedenis van het landschap. Daarbij gaat het niet alleen om landschappelijke of ecologische zaken maar ook om de mensen die in die landschappen leven.”

De grootste uitdaging voor de toekomst ligt volgens Emanuelsson in het behoud van de halfopen cultuurlandschappen, zoals de kleinschalige en licht beboste koeienweides of de heidevelden met hun struwelen. Een goed voorbeeld is het onderzoek van Yves Michelin van de Clermont Université in de Chaîne des Puys. Deze keten van tachtig uitgedoofde vulkanen in het Centraal Massief van Frankrijk is sinds 2000 beschermd als natuurgebied, en werd door mensen uit de regio maar ook door beleidsmakers en politici dan ook beschouwd als natuurlijk en wild. Die natuurlijke wildernis was voor beleidsmakers de basis voor het plan om het landschap als werelderfgoed te bestempelen. Lokale boeren en bosbouwers werden dan ook geweerd. De onderzoekers lieten echter via participatief, landschapshistorisch onderzoek zien dat de bergen al vanaf de middeleeuwen werden begraasd, en dat ze er daardoor zo natuurlijk uitzien. Nu worden er plannen gemaakt om het werelderfgoed opnieuw met schaapskuddes te begrazen.

De geschiedenis leert dus dat menselijke invloed op het landschap helemaal niet slecht hoeft te zijn, zoals ecologen of milieuactivisten vaak poneren. Emanuelsson: “Milieumensen weten weinig over het landschap, zij willen de wereld redden. Alle menselijke invloed is slecht, denkt men daarbij vaak.” Het manmade landschap van Europa is bovendien best robuust, en is veel minder vatbaar voor grootschalige veranderingen dan je zou denken. “In dat opzicht is het een zege dat het eigenaarschap van het landschap in Europa zo versnipperd is. Het is zeer moeilijk voor grote bedrijven om in één klap grote gebieden op te kopen voor landbouw of bosbouw, zoals gebeurt in Zuid-Amerika voor sojateelt of in Afrika voor de Chinese markt.”

De PECSRL is een informeel en internationaal netwerk van geografen, historisch geografen, landschapsecologen, bestuurskundigen, sociologen, historici, filosofen, ecologen, gis-onderzoekers, planologen en beleidsmakers. Doel is om tweejaarlijks een conferentie over landschapsonderzoek te organiseren.

Natuurbeleid sterker afhankelijk van economie

‘Door de bomen het bos zien’ was de ondertitel van het symposium ‘Natuurbeleid anno 2012’ dat Hogeschool Van Hall Larenstein organiseerde op maandag 4 juni. Daar werd duidelijk dat het natuurbeleid onomkeerbaar veranderd, en dat de economie en sectoren als de landbouw belangrijker worden voor de organisatie en de financiering ervan. De grote vraag die bleef hangen, is of economie goed of slecht is voor de ecologie.

Landwerk, juni 2012

Niemand lijkt meer te weten wat natuurbeleid tegenwoordig nog is. Achter de aanleiding tot het symposium zat een tragikomisch verhaal dat tekenend was voor de verwarring die heerst. Lector John Janssen van het Lectoraat Geïntegreerd natuur- en landschapsbeheer vertelde hoe de lectoren van het lectoraat het verzoek van het college van bestuur om een collegereeks te maken over het natuurbeleid had moeten afwijzen. “We wisten niet meer hoe het zit.”

Dat is helemaal niet zo gek als het lijkt. Het economische, politieke en culturele klimaat is ingrijpend aan het veranderen, en daarmee het natuurbeleid ook. Dagvoorzitter Joop Schaminee somde op: het beleid decentraliseert, er wordt bezuinigd, voor geld wordt nu ook gekeken naar het bedrijfsleven, er komt een nieuwe natuurwet en een nieuwe omgevingswet, en er komt een nieuw Europees landbouwbeleid. Bij elkaar telt dit op tot volgens ecoloog Schaminee ‘onomkeerbare veranderingen’.

Nieuw beleid nodig

Schaminee was daarbij nog vergeten dat natuur in het huidige politieke klimaat niet direct in een positief daglicht staat. Daar had de eerste spreker op het symposium, Henk Groenewoud van de directie Natuur en biodiversiteit van het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (ELI), wel een verklaring voor. Dat er in de afgelopen tien jaar heftige discussies werden gevoerd over het natuurbeleid lag volgens hem in het feit dat er beleid werd uitgevoerd. “Daardoor bots je met andere belangen.”

“Het is nodig dat er nieuw beleid komt”, stelde Groenewoud. “Het bestaande beleid – het Natuurbeleidsplan, de nota ‘Natuur voor mensen, mensen voor natuur’, het beleidsprogramma Biodiversiteit werkt – is allemaal verouderd.” Aan de hand van de Europese biodiversiteitsstrategie liet hij zien hoe dat oude beleid waarschijnlijk zal veranderen. Die strategie bestaat uit zes doelen – het uitvoeren van de Vogel- en Habitatrichtlijn, het herstellen van ecosystemen en ecosysteemdiensten, het opvoeren van de bijdrage aan de biodiversiteit van de landbouw en de bosbouw, het verduurzamen van de visserij, en het verminderen van het mondiale biodiversiteitsverlies – en twintig daaraan gekoppelde acties.

Verbreding van het natuurbeleid

Volgens Groenewoud zal dit allemaal leiden tot een verbreding van het natuurbeleid. “Met alleen soortenbescherming redt je het niet, het probleem zit eerder in de manier waarop we produceren en consumeren en ons handelsysteem. Daarom zie je een verbreding van het beleid naar andere sectoren en andere doelstellingen.” Zo vormt de vergroening van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) van de Europese Unie de kern onder de ambitie om de landbouw mee te laten helpen bij het verbeteren van de biodiversiteit. “Nederland is de grootste voorstander van de vergroening, en loopt daarmee voorop”, aldus Groenewoud.

Gedeputeerde Rein Munniksma van de provincie Drenthe sloot hierbij aan met een pleidooi om de Europese financiering van agrarisch natuurbeheer te verbreden. Munniksma vertelde over het Leekstermeer, waar de provincie Drenthe werkt aan natuurontwikkeling, recreatie en de verbetering van de landbouwstructuur. “Een paar jaar geleden behoorden deze koeien bijna allemaal bij boerenbedrijven. Vanuit Europa kregen deze boeren een aardige hectaretoeslag. Nu hangt dit er vanaf wie eigenaar van deze koeien is. Is dit een boer? Dan zit het met de subsidie na 2014 wel snor. Maar zijn de beesten van particulieren of natuurbeheerders? Dan ligt dat in ons land anders.”

Vervallen rijkstaken

Munniksma riep staatssecretaris Henk Bleker op zich in Brussel hard te maken voor agrarische activiteiten in natuurgebieden, ook in de ecologische hoofdstructuur. “Het lijkt me een uitdaging om in dit nieuwe landbouwbeleid de hectaretoeslag niet alleen uit te keren aan ‘traditionele’ boeren. Deze toeslag zou ook beschikbaar moeten komen voor ondernemers, kleine en grote natuurbeheerders wanneer ze ook actief boeren met koeien of schapen.”

“Ik kan nog steeds niet instemmen met het bestuursakkoord tussen de provincies en het rijk over de decentralisatie van het natuurbeleid”, stelde Munniksma. “Maar het bestuursakkoord is wel de democratische realiteit.” Maar met de decentralisatie is wel de financiering voor zaken als Nationale Parken, schaapskudden en de verbetering van de landbouwstructuur vervallen. “Dat zijn geen gedecentraliseerde maar vervallen rijkstaken”, aldus Munniksma. “Met deze bezuinigingen halen we de doelen niet.” Bovendien leidt het stopzetten van alle financiering voor de aankoop van natuur volgens Munniksma tot het stopzetten van projecten waar met geld uit diverse bronnen – Europa, waterschappen, gemeenten, provincies en rijk – wordt gewerkt aan natuurontwikkeling, recreatie en landbouw.

Meer voordelen dan nadelen

Ook vanuit juridische hoek valt er voor de natuur niet veel positiefs te halen, bleek uit het gloedvolle betoog van Peter van Wijmen, emeritus hoogleraar natuurbeschermingsrecht bij Universiteit Tilburg, “Er is een antinatuurstemming ontstaan”, stelde hij, “niet bij de mensen maar bij politici als Koopmans en Koppejan van het CDA, mijn partij.” De nieuwe Natuurwet, de beoogde opvolger van de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en de Boswet, past volgens Van Wijmen in dit klimaat. Hij hield de zaal vol ecologen en studenten natuurbeheer gloedvol voor dat natuur erfgoed is dat je moet beschermen.

De nieuwe Natuurwet heeft meer nadelen dan voordelen, aldus Van Wijnen. Het wordt juridisch simpeler, omdat er maar één natuurwet is. Daarnaast is de Europese wetgeving is in de wet één op één overgenomen, waardoor er daar geen onduidelijkheid kan ontstaan. Daar staat tegenover dat Nederland geen extra bestemming regelt naast de Europese wetgeving Ook de strikte verboden om dieren te doden, te vangen en te verontrusten en planten te plukken en te vernielen zijn volgens Van Wijmen nu zo opgeschreven, dat die in de praktijk niet zijn te handhaven. Daarnaast stelde hij vraagtekens bij de rolverdeling, waar nu de provincie het bevoegd gezag wordt, terwijl het rijk de te beschermen gebieden en soorten aanwijst.

Ontwikkelruimte

Ook de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) past in de verbreding van het natuurbeleid die Groenewoud schetste. Het programma is opgezet om de stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden met herstelmaatregelen te verlagen, met als belangrijkste reden dat er daardoor ‘ontwikkelruimte’ vrijkomt voor economische ontwikkelingen. Alterra heeft hiervoor in een rapport van wel 1600 pagina’s voor alle 166 Natura 2000-gebieden beschreven voor welke habitattypen en doelsoorten de stikstofdepositie een probleem is, en welke herstelstrategieën er mogelijk zijn. Doel van de PAS is om hiermee aan te geven welke economische ontwikkeling in en rondom zulke gebieden mogelijk zijn. “Maar het boekwerk geeft de ecologen in Nederland ook een compleet overzicht van het herstel van de ecologie in Nederland”, stelde projectleider Nina Smits van Alterra.

Uitgangspunt bij de PAS is dat een soort of leefgebied stikstofgevoelig is als die last heeft van een stikstofdepositie van 2400 mol per hectare per jaar. Smits kwam zo uit op 55 habitattypen en veertien soorten die stikstofgevoelig zijn. “Het rapport moet toepasbaar zijn en vormt een juridische basis”, aldus Smits. De Raad van Staten toetst vergunningen voor nieuwe activiteiten en uitbreidingen op basis van de ecologische kennis. “Dat wordt toegepast in alle Natura 2000-gebieden. Zo krijgt het een plek in het beheerplan voor Natura 2000, het moet leiden tot lokaal herstelbeheer en tot monitoring. Uiteindelijk moet het leiden tot nieuwe vergunningverlening.” Voor de PAS is voor de komende vier jaar honderdtwintig miljoen euro beschikbaar, waarvan zeventig miljoen voor het verminderen van de stikstofemissie door de landbouw.

Jammeren

Zo werd wel wat duidelijker wat de contouren van het nieuwe natuurbeleid kunnen worden, maar ook dat er nog heel veel onduidelijk blijft voorlopig. Groenewoud en Munniksma waren eensgezind in het verlangen naar een nieuw en verbreed natuurbeleid, waarin niet alleen ruimte is voor andere sectorale belangen, zoals landbouw en recreatie, maar ook nadrukkelijk wordt gekeken wat die sectoren kunnen betekenen voor de financiering en organisatie van het natuurbeleid. Van Wijmen en Smits lieten zien dat de wet- en regelgeving niet meer eenzijdig is gericht op het natuurbeheer, maar gekoppeld wordt aan economische ontwikkelingen.

Daarmee kwam wel de vraag naar boven wie nu eigenlijk verantwoordelijk is. “Als de overheid zich al niet inspant voor de natuur, wat moet de burger dan wel niet denken?”, vroeg Wim Lammers van Staatsbosbeheer zich af. “Het natuurbeleid is heel groot en complex geworden”, reageerde Groenewoud. “Het was tijd om daar wat aan te veranderen. Veel mensen hebben een aversie tegen natuur, daar moet je wat aan doen.” “Ik zou een positieve houding willen zien ten aanzien van natuur en landschap”, reageerde Egbert Jaap Mooiweer van de Vereniging Nederlandse Cultuurlandschap. “We hebben vaak de neiging om te jammeren.”

Inzichtelijk wat mogelijk is

Lector Janssen wilde toch wel wat tegengas geven tegen het al te makkelijk omarmen van de koppeling tussen ecologische en economische ontwikkeling. “Ik heb sterk het idee dat het nieuwe natuurbeleid vooral voortkomt vanuit economische belangen”, stelde hij. “Je kunt groen redeneren met dezelfde argumenten”, reageerde Groenewoud. “Je kunt je wel af blijven zetten tegen anderen sectoren… Wil je de natuur redden, dan moet je samenwerken met die sectoren.” Een programma als de PAS kan volgens Smits helpen om een verbinding te maken tussen ecologie en economie. “Het Havenbedrijf van Rotterdam is erg geïnteresseerd om te investeren in herstelmaatregelen, als ze mogen uitbreiden. De herstelstrategieën die we nu hebben beschreven maakt voor hen inzichtelijk wat er wel en niet mogelijk is.”

Toch werd door de bomen het bos nog niet heel helder zichtbaar, als was wel duidelijk dat de economie de ecologie overschaduwd. De vraag alleen is of dat erg is. Munniksma stelde dat we als rijk land de verantwoordelijkheid hebben om de natuur er niet op achteruit te laten gaan. “Maar daar heb je wel economische ontwikkeling voor nodig.” Adviseur Henk ten Holt van Bureau Zet zag juist een compleet omgekeerde rol voor het natuurbeleid: “We gaan nu in Natura 2000-gebieden op detail zitten kijken hoe je economische ontwikkeling mogelijk maakt.”

Nederlandse natuur uitgelegd

Het is alsof je met Frank Berendse door de Nederlandse natuur loopt, als je Natuur in Nederland leest.  Het leest prettig, en je krijgt een enorme bak met waardevolle informatie over je uitgestort. Berendse, hoogleraar Natuurbeheer en plantenecologie aan Wageningen Universiteit en bekend voorvechter van de natuur, neemt de lezer mee op een tocht door tien Nederlandse landschapstypen, waarbij hij gelukkig ook de stad niet is vergeten. In vloeiende stijl legt hij uit hoe dat landschap is gegroeid en wat je er nu allemaal aan natuur kunt vinden.

Landwerk, oktober 2011

natuur in nederland

Het boek is geschreven in wat Berendse in zijn inleiding een ‘rotsvast pessimisme’ noemt. “Ik had mij voorgenomen om een laatste reeks van wandelingen door Nederland te maken om afscheid te nemen van de natuur waarmee ik was opgegroeid. ” Het boerenland bevestigde dit: ‘dode landschappen waar mest en bestrijdingsmiddelen hun werk hadden gedaan’. “Maar daarbuiten gaven Bijenorchis en Kleine zilverreiger, oprukkend naar het noorden, Zeearend en Kraanvogel, opnieuw in Nederland, mijn rotsvast pessimisme een flinke deuk.” Toch is Natuur in Nederland geen optimistisch of vrolijk boek.

Als Berendse de lezer meeneemt door de landschappen is hij ecoloog en docent. Hij benoemt planten en dieren in hoofdletters, en weet tegelijkertijd zo vreselijk veel in de natuur te kunnen ontdekken, dat een leek zich bijna gaat afvragen of het werkelijk zo slecht gesteld is. Dat maaktNatuur in Nederland een mooi, interessant en rijk boek voor de mensen met interesse in natuur, maar het zal de scepticus die liever op natuur bezuinigt niet overtuigen.

Frank Berendse, Natuur in Nederland, KNNV Uitgeverij, ISBN 9050113762, 29,95 euro

Erfgoed van de toekomst

Erfgoed van de toekomst, Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, juni 2010. Teksten en redactie. In samenwerking met Sim Visser, Frank Altenburg en Willemien van de Biezen.

Woestenburg, Martin (2010). Erfgoed van de toekomst. Amersfoort: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.

Inleiding

29 juni 2010 – De vraag wat het erfgoed van de toekomst is, is actueler dan ooit. De historie is in tijden niet zo belangrijk én niet zo vluchtig geweest. Grote geschiedenissen, grote monumenten, grote verhalen lijken in het licht van de versnellende en uitdijende multimediale wereld van het internet en de daaraan hangende waan van de dag ineens bescheiden of zelfs onbelangrijk. Erfgoed is net zo belangrijk als de nieuwste hype of popster. Net zoals Bruce Springsteen dertig jaar geleden werd binnen gehaald als de nieuwe Bob Dylan en Lady Gaga nu wordt geëerd als de nieuwe Madonna is ook erfgoed onderhevig aan mode, verandering en de actuele waardering. Tegelijkertijd is er een grote hang naar nostalgie en een sterk verlangen naar iconen uit het verleden als houvast voor de huidige, vluchtige en vloeibare maatschappij, net zoals de verwijzing naar Madonna Lady Gaga cultureel aantrekkelijker maakt en Springsteen cachet kreeg door de vergelijking met Dylan. Erfgoed is in dit perspectief een teken uit het verleden dat staat voor iets wat in het heden belangrijk gevonden wordt, en is aldus net zo statisch en welhaast kitscherig als een canon of een icoon.

Het is een tegenstrijdig beeld dat oprijst als je de woorden erfgoed en toekomst aan elkaar verbindt. Dat maakt de waardering van erfgoed ingewikkeld, zeker van het erfgoed van de toekomst dat nu al zichtbaar kan zijn. Want is dat erfgoed van de toekomst een monument uit het nabije verleden of betekent zoiets juist de vernietiging van monumenten uit een verder verleden? Is de bijna vanzelfsprekende icoon die de Erasmusbrug in Rotterdam direct na de bouw ervan in 1996 werd belangrijker dan de ongebruikte spoorwegbrug De Hef uit 1878 die door de liefdevol ‘De Zwaan’ genoemde witte constructie in de schaduw werd gezet? En wie bepaalt dat? Zijn dat de bestuurders met hun beleid of de ontwikkelaars die met hun creaties de toon zetten? Zijn het de experts van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, de gemeentelijke monumentencommissie of de Commissie Van Oostrom die in 2007 de canon van Nederland vaststelde? Of zijn dat de enthousiastelingen die in hun vrije tijd via internet de bunkers van de Atlantikwall in kaart brengen en documenteren of de dorpelingen die aan het eind van de twintigste eeuw de kerkenpaden rond het Achterhoekse Zieuwent weer begaanbaar maakten?

Behoud door ontwikkeling

De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed is in het licht van al deze vragen al een aantal jaren bezig met een zelfonderzoek. De rijksoverheid is zich aan het aanpassen aan de veranderende maatschappelijke omstandigheden. Voorheen sectoraal en disciplinair apart behuisde en werkende deskundigen uit de monumentenzorg en de archeologie leven nu gezamenlijk onder dat ene dak van de nieuwbouw aan het Smallepad in Amersfoort. Het cultuurlandschap kwam er als nieuwe peiler bij. Dat alles past beter bij een maatschappij waarin erfgoed niet langer alleen gaat om het object – een monument, een archeologisch object of een ander cultuurhistorisch relict – maar veel meer over de cultuur, het verhaal of de ruimtelijke ontwikkeling, het integrale maatschappelijke proces dat mensen rondom de objecten organiseren. In die zin is het motto van het in 2009 afgesloten stimuleringsprogramma Belvedere nog steeds van kracht: ‘Behoud door ontwikkeling’.

Als onderdeel van het onderzoek organiseerde de dienst in september 2008 een symposium over de vraag wat in de toekomst als erfgoed beschouwd zou worden. Wat zijn in het landschap van nu de monumenten van de toekomst? Dat gebeurde in het Kröller-Müller Museum, waar toen de fototentoonstelling Nature as Artifice te zien was met werk van een keur aan Nederlandse landschapsfotografen. Uit de enquête die de rijksdienst daar onder bezoekers aan die tentoonstelling organiseerde, bleek dat de meeste mensen daar bepaalde foto’s van het toekomstige landschap hadden gemist. Fotograaf Theo Baart wist wel wat de standaard daarvoor is. “De Vermeer van nu had niet Delft geschilderd, maar Schiphol”, stelde hij. “Dat is nu net zo’n uitzonderlijk beeld in het landschap als Delft was in de zeventiende eeuw.”

Liefde en beeldvorming

Met dit boek wil de rijksdienst een staalkaart tonen van de manier waarop er over het erfgoed van de toekomst gedacht kan worden, welke kennis daarbij nodig is en wat het maatschappelijk belang is van het erfgoed dat verborgen zit in gebouwen, het bodemarchief en de landschappen van Nederland. Want wat zoeken mensen in het erfgoed? Marjoleine de Vos, dichteres en NRC-journaliste, beschrijft in haar essay hoe de liefde die zij zocht ontbrak bij de binnenhuisarchitecte van haar ouders, die om de zoveel jaar de huiskamer compleet opnieuw decoreerde, maar juist pijnlijk zichtbaar werd in een jonge Wit-Russische die zich thuis voelde in haar non-descripte stad Minsk.

En hoe zit het met de beeldvorming rondom erfgoed? Maartje van den Heuvel, curator fotografie bij de Universiteitsbibliotheek van de Universiteit Leiden, stelt in haar essay dat de individuele, centrale visie van de kunstenaar ons leert hoe kunstmatig ons landschap is. Het daarbij passende foto-essay met enkele door het publiek uitgekozen foto’s uit de door Van den Heuvel samengestelde tentoonstelling Nature as Artifice biedt een blik op die beeldvorming, met in het achterhoofd de opmerking die Baart maakte over Vermeer. Ze gaat in haar essay vooral in op de rol die design speelt bij de manier waarop we bijvoorbeeld landschap beschouwen.

Regio en erfgoedtalen

Die foto’s waren voeding voor het rondetafelgesprek dat de rijksdienst organiseerde tussen Liesbeth van der Pol, Yttje Feddes, Wim Eggenkamp en Ton Venhoeven, respectievelijk Rijksbouwmeester en Rijksadviseur voor het Landschap, het Cultureel Erfgoed en de Infrastructuur. Zij stelden het agenderen van de kwestie van het erfgoed van de toekomst zeer op prijs, en waren het erover eens dat het denken vanuit waarden en een focus op de regio een enorm belangrijke rol gaan spelen bij het vooruit en achteruit kijken dat nodig is voor het erfgoed van de toekomst.

Maar wat is de rol van zulke experts, en wat is het belang van hun mening? André van der Zande stelt in zijn essay dat burgers net zo belangrijk zijn voor het erfgoed van de toekomst. Van der Zande is secretaris-generaal bij het ministerie van LNV en nam eind 2009 afscheid als bijzonder hoogleraar Ruimtelijk planning en cultuurhistorie. Volgens hem vermaatschappelijkt het veld van het erfgoed, en dat geeft allerlei aanknopingspunten om erfgoed maatschappelijk in te bedden en kennis uit diezelfde maatschappij te halen door gebruik te maken van internetfora en het ‘sociale Landschap 2.0’. Maar daarvoor moet de erfgoeddeskundige wel nieuwe erfgoedtalen leren.

Levend erfgoed en de rijksdienst

Matthijs Schouten kiest in zijn essay voor een meer filosofische benadering en stelt zich de vraag hoe je erfgoed leven kunt houden. Als landschapsecoloog en docent werkt hij al jaren in het natuurbeheer, niet alleen in Nederland maar ook internationaal. Hij stond in Ierland bijvoorbeeld aan de basis voor het behoud van waardevolle hoogveengebieden. Maar hoe houd je duizend jaar oude cultuurlandschappen levend als het gebruik ervan telkens opnieuw versneld en ingrijpend verandert? Hoe voorkom je dat de monumentale stenen in het eeuwenoude cultuurlandschap van de Burren in West-Ierland hun waarden verliezen of hoe de typische mediterrane heidegebieden in de Portugese Algarve eerst hoogproductieve citrusplantages worden en daarna golfbanen voor het oprukkende toerisme?

De directeur van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed Cees van ’t Veen reflecteert in een afsluitend interview op de rol van de rijksdienst voor de toekomst en het erfgoed van de toekomst. Wat is bijvoorbeeld de rol van de rijksdienst tegen de vermaatschappelijking van kennis en deskundigheid die Van der Zande schetst? Hoe kan de rijksdienst de kunst en fotografie gebruiken om erfgoed te zien of vorm te geven? Is de rijksdienst de liefdevolle beheerder van het erfgoed die De Vos zo graag ziet? En hoe houdt de rijksdienst het erfgoed levend, zoals Schouten wil?

Dit boekje over het erfgoed van de toekomst roept grote vragen op die geen eenvoudige antwoorden zullen opleveren, maar ook een hoop inspiratie om verder te denken dan de traditionele erfgoedcanon of de modieuze iconen uit de media om om te gaan met het tegenstrijdige beeld van het erfgoed van de toekomst. De waardering van het erfgoed van de toekomst hangt zowel af van de vluchtige, modieuze en hyperige karaktertrekken van de huidige maatschappij als van het verlangen naar grote geschiedenissen, grote monumenten en grote verhalen om de modes en hypes een diepere maatschappelijke waarde te geven dan de waan van de dag. Er zijn nieuwe waarden en nieuwe vormen van waardering die de moeite waard zijn om te bestuderen, om helder te krijgen wat het erfgoed van de toekomst kan zijn, en om te bedenken hoe die nieuwe geschiedenissen, monumenten en verhalen zich verhouden tot hun oudere evenknieën. Waardering is noodzaak geworden.