“Natuurbeheer zorgt voor natuurlijke, diervriendelijke en milieuvriendelijke producten”

Bijna zestig mensen waren op 27 februari 2014 aanwezig om te praten over schapenvlees en natuurbeheer, georganiseerd door het Goois Natuurreservaat (GNR) en praktijknetwerk Daarom eten we schaap. De organisatoren hopen dat dit het begin wordt van samenwerking. “Er is behoefte aan een regelmatig overleg tussen betrokkenen, behoefte aan kennisopbouw en -uitwisseling, aan gezamenlijk dingen oppakken, wat door samenwerking beter kan lukken dan ieder voor zich.”

Verslag voor Daarom eten we schaap

Gedeputeerde Jaap Bond opende de bijeenkomst met een enthousiast verhaal over ondernemende schapenhouders die heel vindingrijk meerwaarde halen uit hun producten. Die konden volgens Bond als voorbeeld dienen voor natuurorganisaties als het GNR. “De uitdaging die ik u vandaag mee zou willen geven is samen te onderzoeken welke integrale benadering jullie als experts kunnen bedenken om de natuurbeheertaken en productieketen met elkaar te verbinden. En daarin ook zelfvoorzienend te zijn.”

“Natuurbeheer zorgt voor natuurlijke, diervriendelijke en milieuvriendelijke producten”, aldus Bond. “De vraag naar deze producten neemt toe. Door de voedselschandalen van de afgelopen jaren leggen consumenten steeds meer de aandacht op kwaliteit, streekproducten en service.” Bond bood het GNR de diensten aan van het team Biologisch Ondernemen Noord-Holland, een samenwerkingsverband dat streeft naar meer biologische ondernemingen in Noord-Holland, om te onderzoeken hoe de natuurorganisatie hierin stappen kan ondernemen.

Samenwerking

De natuur van het GNR wordt op dit moment begraasd met 385 schapen en 51 runderen, vertelde directeur Bert van der Moolen in zijn introductie. Van der Moolen ziet kansen in de begrazing voor streekproducten, toerisme en recreatie, en hij ziet een toenemende belangstelling voor het inzetten van schapen in het natuurbeheer. Het GNR is samen met het Restaurant ’t Meenthuis in Blaricum, dat na de expert meeting een lunch met schapenvlees en lamsvlees van het GNR serveerde, aan het kijken hoe deze schapen en runderen kunnen worden vermarkt. Er zijn ook contacten met een slager en een slachthuis.

Van der Moolen wilde graag samen met praktijknetwerk Daarom eten we schaap deze bijeenkomst organiseren om de kennis die er is op het gebied van schapenvlees en natuurbeheer te delen. Het GRN zit namelijk voor een flinke opgave als het gaat om het omgaan met schapenbegrazing en de verkoop van schapenvlees. Van der Moolen noemde de dekking van de kosten en het rendement, de aanpak van de marketing, de promotie en de communicatie rondom het schapenvlees – ‘Be good and tell it’ – en het opzetten van samenwerking rondom het schapenvlees.

 

Martin Woestenburg was na zijn presentatie van enkele resultaten van het praktijknetwerk Daarom eten we schaap duidelijk: “Gebruik schapen en runderen niet om geld te verdienen, maar om natuur en landschap te verkopen!” Volgens Woestenburg is er een opkomende markt voor natuurlijk en diervriendelijk vlees. Hij noemde het voorbeeld van Slow Food, dat lekker (smaak, ambacht), puur (natuur, milieu, landschap) en eerlijk (iedereen een goede boterham) eten propageert. Volgens hem is schapenvlees Slow Food bij uitstek.

Cash cow

Het is niet realistisch om bij de verkoop van schapenvlees te focussen op het verdienen van geld. Aan de hand van het marktonderzoek dat het praktijknetwerk heeft laten uitvoeren door twee studenten van de HAS Den Bosch, liet Woestenburg zien dat schapenhouders geen ‘cash cow’ hebben. Er is dus geen stabiele vorm van inkomsten, en schapenhouders moeten voor alle inkomsten die ze binnen halen veel geld of arbeid investeren. Schapenhouders zijn een soort jongleurs die alle ballen in de lucht houden, aldus Woestenburg.

Voor natuurorganisaties als het GNR ligt dat volgens Woestenburg ongeveer hetzelfde. Volgens Woestenburg is het zinniger in te zetten op het verbinden van alle producten en diensten van het GNR. Het schapenvlees is in dat opzicht een heel geschikt marketingmiddel, want iedereen praat tijdens het eten over wat er op tafel staat.

Slow shit

Schaapherder Stijn Hilgers van het begrazingsbedrijf Schapenheld vertelde hoe hij alle ballen de lucht in houdt, en een echt Slow Food-bedrijf organiseert. Lange tijd was hij afhankelijk geweest van subsidies voor natuurbeheer als basis voor zijn inkomen, maar dat leverde teveel willekeur op. Om minder afhankelijk te zijn van deze subsidies ontwikkelde Hilgers een bedrijfssysteem rondom het ‘pastoraal heideschaap’. Naast inkomsten uit natuurbeheer ging hij zich meer focussen op de schaapskudde zelf als bron van inkomsten. Daarbij gaat het vaak om kleine dingen: hij was al blij als hij een paar duizend euro kon krijgen voor de wol.

Hilgers liet zien dat ondernemen met een schaapskudde een verhaal is met een lange adem, en met veel experimenteerdrift. Zijn kudde bestaat uit Kempische heideschapen, maar om de vleesproductie te verbeteren kruist hij in met onder meer het Vlaams kuddeschaap. Bij het inkruisen houdt hij ook rekening met de kwaliteit van de wol. Daarnaast beheert hij zijn kudde zodanig dat hij de heideschapen ook kan melken, om er kaas van te maken. Zelfs de schapenmest verkoopt Hilgers als ‘Slow shit’, 12,50 euro voor 20 kilo.

Grazers onmisbaar

Belangrijk is het verhaal dat je hebt te vertellen, bleek tijdens de presentatie van Hilgers. Tijdens de lunch beval hij Van der Moolen dan ook aan om tijdens de lammetjesdagen van het GNR een schaap of lam aan het spit te doen. Dat trekt de aandacht, stelde hij, en je kunt er direct je verhaal bij vertellen.

Ecologen twijfelen soms aan de ecologische effectiviteit van schapenbegrazing, meldde Woestenburg. Ecoloog Jinze Noordijk van EIS Kenniscentrum Insecten, en medeauteur van het boek Heidebeheer, liet in zijn presentatie zien dat dit niet terecht is. Als je maar denkt in termen van het eeuwenoude systeem van de heideboeren, met een potstal, uitloopweide, en een heide waar sommige plekken zeer intensief, sommige extensief en sommige helemaal niet werden begraasd. “Grazers zijn onmisbaar voor kenmerkende heideinsecten, een groep die een zeer groot gedeelte van de biodiversiteit uitmaakt op de heide”, stelde Noordijk. Reptielen, broedvogels en sommige spinnen bijvoorbeeld kunnen echter niet goed tegen hoge graasdruk.

Positieve externaliteiten

Vooral op grote heideterreinen is het niet ingewikkeld om de begrazing zo in te richten dat alle dieren er profijt van hebben. Noordijk liet zien hoe dat kon, namelijk met de gedifferentieerde begrazing die de heideboeren ook al gebruikten: van intensieve begrazing rondom de uitloopweide tot helemaal geen begrazing aan de randen van het terrein. Een scala aan soorten kan in zulke terreinen een leefgebied vinden. Voor terreinen kleiner dan veertig hectare is volgens Noordijk een uitgekiende, gestuurde begrazing nodig. Schapenbegrazing is op droge heide ideaal, maar moet op de vochtige heide vaak aangevuld worden met begrazing door runderen, paarden en geiten.

Landbouweconoom Raymond Schrijver verraste de zaal met een grafiek die aantoonde dat Australiërs – ’s werelds grootste exporteur van schapenvlees – relatief steeds meer voor schapenvlees zijn gaan betalen ten opzichte van de exportprijs die ze krijgen op de wereldmarkt. Schrijver wilde hiermee laten zien dat wereldhandel zich niet aan een normale logica houdt, en dat schapenhouders met deze realiteit te maken hebben.

Aan de hand van de matrix uit het marktonderzoek van Daarom eten we schaap ging Schrijver in een nogal ongemakkelijk vraaggesprek met de zaal. Want welke producten en diensten leveren schapenhouders eigenlijk, vroeg Schrijver zich af? Is natuur een dienst? En zo ja, hoeveel geld betaal je daarvoor dan? En wie betaalt dat? Schapenhouders produceren voornamelijk ‘positieve externaliteiten’, stelde Schrijvers, en daarin verschillen schapenhouders nauwelijks van natuurorganisaties als het GNR. Van de natuur die zij ‘produceren’ bijvoorbeeld, profiteren vooral anderen, niet de schapenhouder en het GNR.

Kennisnetwerk

Naast de marketing van schapenvlees, natuurbeheer en andere diensten die schapenhouders en natuurorganisaties leveren, is er volgens Schrijvers aandacht nodig voor de manier waarop de financiering van natuur en landbouw is georganiseerd. De strikte scheiding tussen natuur en landbouw die daarbij wordt aangehouden, zorgt dat bijvoorbeeld vleesproductie van natuurgebieden niet kan meeprofiteren van landbouwsubsidies.

“We moeten kijken hoe we de kennis die we hier hebben gedeeld, met elkaar verder kunnen ontwikkelen”, concludeerde Van der Moolen in zijn slotwoord. Tijdens de lunch bleken daar al de eerste mogelijkheden voor aanwezig. Daarmee lijkt met deze expert meeting een eerste stap te zijn gezet in een kennisnetwerk rondom schapenvlees en natuurbeheer. Van der Moolen en Woestenburg spreken af dat ze samen kijken naar vervolgafspraken en hoe ze daar alle aanwezigen verder bij gaan betrekken. Van der Moolen: “Er is behoefte aan een regelmatig overleg tussen betrokkenen, behoefte aan kennisopbouw en -uitwisseling, aan gezamenlijk dingen oppakken, wat door samenwerking beter kan lukken dan ieder voor zich.”

Heidebeheer zoekt aansluiting bij regionale economie

Van Noorwegen tot Portugal worden heidegebieden als beschermd natuurgebied beheerd. Maar bescherming van habitattypes in omheinde parken is niet voldoende, bleek tijdens de European Heathland Workshop. In het natuurbeheer moet een verbinding gezocht worden met de regionale economie. Dat blijkt echter niet in alle heidegebieden mogelijk, want soms kunnen beheerders alleen het veld in met behulp van een tank.

Landwerk, juni 2013

Onder de indruk zijn ze, de Nederlandse en Engelse heidespecialisten die eind juni in Denemarken de European Heathland Workshop bezoeken, want in de Deense heidegebieden zien ze dingen die al decennia uit de heide van Nederland en Engeland zijn verdwenen. Elk heidegebied dat de beheerders en wetenschappers bezoeken, zit vol met veldleeuweriken, makkelijk herkenbaar door hun gekwetter de typische op en neer gaande manier van vliegen. Die zijn er in Nederland en Engeland nauwelijks meer, volgens de Nederlanders omdat er in Denemarken nog wel voldoende insecten zijn. De Deense heide lijkt ook veel minder verzuurd en vermest, want overal zijn veel korstmossen te vinden. Op sommige plekken is het voor de korstmosspecialisten een ware wedstrijd om zoveel mogelijk soorten te vinden, en dat leverde soms wel tien verschillende soorten korstmossen op op één plek.

Heidespecialisten

De European Heathland Workshop is een informele organisatie van Europese wetenschappers en beheerders die tweejaarlijks een workshop organiseert over heidebeheer. Dit jaar verzamelden zich bijna honderd heidespecialisten uit Denemarken, Zweden, Noorwegen, Polen, Tsjechië, Nederland, België, Engeland en Duitsland zich voor een week in Denemarken voor workshops, lezingen en excursies over het heidebeheer. Daar bezochten ze bijna alle heidegebieden van Noord-Jutland. Dat zijn over het algemeen relatief grote gebieden, die opvallend onaangetast leken te zijn door de overal overheersende grootschalige akkerbouw en veeteelt. Jutland was vroeger overwegend heidegebied, want de grond is er nogal schraal, maar dankzij de kunstmest is het de landbouw toch gelukt om het te ontginnen. De heide is veelal bewaard gebleven in afzonderlijke gebieden, die nu zijn omgevormd tot nationale parken.

De heidespecialisten kwamen bijzondere natuur tegen in Denemarken. Zo waren ze erg te spreken over de vochtige blauwgraslanden en de andere kolonisatievegetatie bij de enorme migrerende duin Råbjerg Mile, vlakbij Skagen, die zich jaarlijks bijna twintig meter in noordoostelijke richting verplaatst. De duin is de laatste overgebleven stuifduin, een overblijfsel van een verschijnsel dat Jutland eeuwenlang teisterde maar in de negentiende en twintigste eeuw werd beteugeld door de aanplant van bomenplantages.

Cultuurverschillen

Opvallend was dat er weliswaar grote cultuurverschillen waren tussen de heidespecialisten uit de negen landen, maar dat de grote verschillen in heidebeheer niet zozeer zaten in die nationale cultuurverschillen maar eerder in de verschillen in ligging en vegetatie van de diverse heidegebieden. Dat bleek zelfs op het geografisch beperkte oppervlak van Jutland. In het rollende heuvellandschap van Mols Bjerge met zijn heidevelden, grasland, boomplantages, laagveenmoerassen, eikenbossen en broeklanden even ten oosten van Aarhus, valt de heide tussen alle diversiteit aan vegetatiesoorten nauwelijks op. In Nationalpark Thy, een twaalf kilometer brede strook duinlandschap met heidevelden en wat plantages in het noordwesten van Jutland, is de heide overheersend aanwezig.

Dat verschil is terug te zien in het beheer. Zo bleek er in Mols Bjerge naast het normale heidebeheer, het verschralen van de heide om vergrassing en opslag met bomen te voorkomen, veel meer aandacht voor het beheer van de andere vegetaties en de gehele diversiteit aan plantengroei. Zo worden grote delen van de boomplantages verwijderd om plaats te maken voor schrale graslanden en heide, maar was er tegelijkertijd aandacht om de oude eikenbossen met hun bijzondere plantengroei te behouden.

Rozebottelstruiken

In Thy is het beheer meer gericht op de heide zelf, en daarbij werd één probleem speciaal aangepakt. Ecologen en beheerders maken zich namelijk zorgen over de rozebottelstruiken, een exoot uit Japan die overal in de duinheide opduikt. Die vormen een groeiend probleem, want volgens Rita Buttenschøn van de Universiteit van Kopenhagen is het areaal rozebottels in de afgelopen tien jaar verdrievoudigd. De Deense heidespecialisten experimenteren nu voor de bestrijding van de struiken naar een extreem middel: het bestrijdingsmiddel Roundup. Dit tot afschuw bij veel bezoekende heidespecialisten. Een paardenmiddel, vonden de Nederlanders, want de rozebottel zou dankzij de verschraling van de bodem over een vijftiental jaar waarschijnlijk vanzelf verdwijnen.

Net als in Denemarken uiten die verschillen zich ook elders in Europa in het beheer. Tijdens de workshops vielen twee extremen op. In Noorwegen is een nationaal actieplan opgezet om de complete variatie aan heidelandschappen langs de kust te beschermen, vertelde Mons Kvamme van het heidecentrum Lyngheisenteret in Lygra. Onderliggende gedachte was dat de heidegebieden van menselijke oorsprong zijn, en dat heide gebruikt moet worden om het te behouden. “Als niemand de heidevelden gebruikt, dan verdwijnen ze”, aldus Kvamme. In Noorwegen is dan ook gekozen om boeren de mogelijkheid te geven om de heidegebieden te beheren. Dat kostte het Kvamme en zijn collega’s nog veel moeite. Slechts in 23 van de 585 heidegebieden langs de Noorse kust bleek er bestuurlijk en maatschappelijk draagvlak en de nodige economische steun om lokale boeren zover te krijgen dat ze het heidebeheer op zich wilde nemen.

Wilde schapen of Feuerlöschpanzer

Het heidebeheer vergt nogal wat van een boer, vertelde Leif Christian Torsøe. Hij runt een traditioneel boerenbedrijf op de heide langs het meest zuidelijke puntje van Noorwegen, in Lindesnes. Met Agder Villsau, Noorse wilde schapen die ondanks hun geringe hoogte over een volwassen man kunnen springen, begraast hij zo’n tweeduizend hectare heide. Daarnaast verzorgt Torsøe ook ander natuurbeheer op de heide, zoals het verwijderen van opslag van sitkasparren en het hakken en branden van de heide. Voor het natuurbeheer krijgt hij een vergoeding van de Noorse overheid, maar daarnaast moet hij inkomsten halen uit de verkoop van vlees en andere producten. Samen met andere boeren in de regio heeft hij de beweidingsvereniging Agden Kystbeitelag opgericht, waarin ze onder meer de vleesverkoop organiseren en samen streven naar een meerwaarde voor het vlees van de wilde schapen.

Een compleet ander plaatje kwam naar voren bij de presentatie van ecoloog Frank Meyer van het bureau Rana uit het Duitse Halle. Hij vertelde over de enorme droge heidevelden in Noordoost-Duitsland, die zijn gevormd door militair gebruik in de tijd van de DDR. In de landen Brandenburg, Mecklenburg, Sachsen-Anhalt en Sachsen bevindt zich meer dan zestig procent van het Duitse areaal van de habitattypes Droge heide en Duinheide, enorme uitgestrekte zandvlaktes en landduinen met struiken calluna-heide. De voormalige oefenterreinen van de DDR liggen echter vol met munitie, waarvan lang niet altijd zeker is of dat veilig is, terwijl het te kostbaar is om de munitie te verwijderen. Daarom zijn niet alleen de technieken om de heide te branden aangepast, er is zelfs een speciale tank ontwikkeld, de Feuerlöschpanzer Spot 55, die ingezet wordt als brandweerwagen. Het is te onveilig voor natuurbeheerders om zelf op de heide te werken, aldus Meyer. De foto’s die Meyer liet zien van de tank werkte op de lachspieren van de heidespecialisten, maar het verhaal van Meyer maakte goed duidelijk welke welhaast surrealistische werkelijkheid er schuilt achter het heidebeheer als je ervoor kiest om voor mensen compleet ontoegankelijke natuur toch met menselijke middelen te beheren.

Bizarre werkelijkheid

De grote vraag die tijdens de European Heathland Workshop naar boven kwam, was wat we nu eigenlijk moeten verstaan onder heide. Veel heidegebieden, van het noorden in Noorwegen tot in Portugal, vallen onder de Europese natuurwetgeving Natura 2000. Maar kijken we naar de beschermde habitattypen die de Deense heidevelden rijk zijn, dan valt op dat er een enorme diversiteit is. Zo overheerst in Thy het habitattype Droge heide, maar zijn in Mols Bjerge naast Vochtige heide ook verschillende typen grasland en bos aanwezig, en is zowel de stuifduin als het blauwgras bij Råbjerg Mile beschermd.

Dat levert ook vraagtekens op ten aanzien van het heidebeheer. In Noordoost-Duitsland wordt alle moeite gedaan om voor Duitsland belangrijke arealen van de habitattypes Droge heide en Duinheide te behouden, maar de inzet van tanks in een met munitie verontreinigd heideterrein laat ook de bizarre werkelijkheid zien van wat een Europese natuurwetgeving als Natura 2000 in de praktijk vermag. Het verhaal van boer Torsøe past dan beter bij het plaatje wat de meeste mensen hebben van natuurbeheer.

Culturele diensten

Het heidebeheer lijkt zich in Europa steeds meer te bewegen richting een integraal beheer, waarbij de heide wordt beschouwd als door mens gemaakt landschap, waarvoor een door de regio bestuurlijk, maatschappelijk en economisch gedragen beheer bij hoort. Alleen bescherming van heidegebieden werkt soms zelfs contraproductief. Leonor Calvo van de Universiteit van León liet in haar presentatie zien dat de beschermde heidegebieden in de Cantabrische bergen van Noord-Spanje sneller dichtgroeien met bos dan de heidegebieden die lokale mensen gebruiken als weidegrond voor grazende schaapskuddes, en waarin diezelfde lokale mensen delen kaal kappen om bosbrand te voorkomen.

Volgens Calvo is het traditionele, extensieve, agrarische en integrale gebruik van heidegebieden dus beter voor de biodiversiteit dan alleen bescherming en ecologisch beheer. Probleem is volgens haar wel dat de traditionele producten die de lokale heideboeren vroeger leverden, zoals vlees en hout, onvoldoende opleveren. De boeren moeten omschakelen naar nieuwe wat Calvo noemt ‘culturele diensten’, zoals het begrazen van de bergen met herten waar toeristen op kunnen jagen of het telen van gele gentiaan als grondstof voor de farmaceutische industrie. “Die culturele diensten leveren geld en werkgelegenheid op, maar daarvoor moet wel het landschap worden beheerd”, aldus Calvo.

Brede definitie

Goed heidebeheer kan volgens Calvo dus geld opleveren. Dat betekent volgens haar twee dingen. Enerzijds moet bij het natuurbeheer in heidegebieden rekening gehouden worden met sociaaleconomische belangen, en moet er rekening gehouden met de economische transformatie van regio’s van een producteconomie van vlees en hout naar een diensteneconomie van ecotoerisme en jacht. Anderzijds benadrukt Calvo dat voor de basis onder die regionale economie – een gezond heide landschap – juist ecologische kennis die nodig is over hoe heidelandschappen zich ontwikkelen, en hoe ze reageren op beheersmaatregelen als begrazing, branden en kappen.

Diezelfde integrale benadering kwam terug bij de presentatie van het boek Economy and Ecology of Heathlands door de Nederlandse ecoloog Henk Siepel van de Radboud Universiteit. In het internationale, wetenschappelijke boek wordt nadrukkelijk gekeken naar de relatie tussen economie en ecologie. Siepel liet een kaart zien van Europa met daarop de gebieden die vallen onder de zeer brede definitie van heide die de auteurs hanteren, namelijk heide als halfopen of open gebied met arme bodem dat is begroeid met heide en gras. Op dat enorme areaal kan volgens Siepel gewerkt worden met beheermethoden zoals Calvo beschreef, waarin de ecologie van een gebied gekoppeld wordt aan de regionale economie. Ook bij Siepel vormt de ecologie de basis voor een gezond en natuurlijk landschap dat diensten oplevert die een stimulans kunnen betekenen voor de regionale economie. Dat lijkt in de voormalige militaire terreinen van de DDR nog een stap te ver, maar in Noorwegen, Spanje en Denemarken worden voorzichtige stappen gezet.

Economy and Ecology of Heathlands, KNNV Uitgeverij, ISBN 9789050114615, 59,95 euro

Landschapsgeschiedenis past bij nationale identiteit

Het Europese landschap is een cultuurlandschap dat is gevormd door de eeuwenlange strijd tussen ‘food and fibre’, voedselproductie en energieproductie. De geschiedenis van dat landschap is daarom belangrijk voor toekomstige ontwikkelingen, vinden landschapsonderzoekers, ook omdat die landschapsgeschiedenis past bij de lokale, regionale en nationale identiteit. “Als je goed kijkt, zie je dat de karakteristieke landschappen volledig overeenkomen met de etnische indeling, de talen, de naties.”

Landwerk, december 2012

Het landschap van Europa is uniek in de wereld, en de veehouderij heeft daarbij een essentiële rol gespeeld. Dat stelde prof. Urban Emanuelsson van de Sveriges lantbruksuniversitet (Zweedse Landbouwuniversiteit) in zijn keynote speech voor de Permanent European Conference for the Study of the Rural Landscape (PECSRL) die van 20 tot 25 augustus in Friesland werd georganiseerd. Er is maar één gebied dat net zoveel menselijke invloed heeft gehad, stelde Emanuelsson, en dat is Noordoost-Azië. De vooraanstaande landschapsonderzoeker doet nu vergelijkend onderzoek in Japan, Korea en China voor een boek over bijvoorbeeld de invloed van veehouderij op de vorming van het landschap, na zijn eerdere boek over de menselijke invloed op het Europese landschap.

Begraasd Europa

De veehouderij is in bijvoorbeeld Japan veel minder belangrijk geweest voor het landschap dan in Europa, liet Emanuelsson zien. In Europa was de consumptie van vlees de reden dat kuddes koeien, schapen, geiten en andere dieren via begrazing zorgden voor halfopen gras- en heidevelden met weinig bebossing. In Japan at – en eet – men weinig vlees. De ossen die men daar gebruikte voor de bewerking van het land werden dan ook niet opgegeten. Japanners moesten dan ook de bossen in voor een alternatief voor de dierlijke mest; ze haalden bladeren uit de bossen en composteerde die in speciale composthuizen. Met als gevolg een veel dichter bebost landschap dan in het begraasde Europa.

Het Europese landschap is volgens Emanuelsson bepaald door de mens in zijn eeuwenlange strijd tussen ‘food and fibre’, tussen voedselproductie en energieproductie, en daarmee tussen open land en bebossing. Voor de meeste toehoorders was duidelijk dat deze strijd nog steeds gaande is, in Duitsland bijvoorbeeld waar de teelt energiegewassen als koolzaad zorgen voor een enorme prijsdruk op voedergewassen als mais.

Food and fibre

“Er is geen wildernis in Europa”, stelde Emanuelsson. Minstens driekwart van de Europese biodiversiteit is volgens hem te vinden in oude cultuurlandschappen die onderhouden moeten worden door mensen. Dat zijn meestal halfopen landschappen, waar de strijd tussen food en fibre nog aan af te lezen is. Die eeuwenlange menselijke invloed zullen we moeten meenemen in het toekomstige gebruik van het landschap, stelde Emanuelsson, bijvoorbeeld in de omgang met klimaatverandering. Want die menselijke invloed bepaalt voor een deel ook de fysieke ondergrond van het landschap.

Emanuelsson zette met zijn verhaal de toon voor de vijfentwintigste PECSRL, en liet ook zien dat er een trendbreuk gaande is in het landschapsonderzoek. Dat gaat niet meer om het behouden en beheren van cultuurhistorie of ecologie alleen, zoals in de vorige eeuw, het gaat om het feit dat het landschap continu verandert en altijd zal blijven veranderen. En het feit dat de mens hierbij altijd een belangrijke rol zal spelen. Puur ecologisch of cultuurhistorisch behoud is daarom niet gewenst, het is zoeken naar een holistische en integrale benadering en oplossingen voor een multifunctioneel landschap.

Toepassingsgericht, interdisciplinair en participatief

Dat verandert ook het landschapsonderzoek, bleek tijdens de conferentie. In tientallen workshops presenteerden landschapsonderzoekers een enorm brede waaier aan onderzoek. Zo presenteerden Noorse en Slovenische onderzoekers een vergelijkende analyse van het landgebruik in de bergen van deze landen, hielden Deense onderzoekers een enquête onder landeigenaren over het toelaten van wandelaars en recreanten op hun land, keek de Engelsman Michael Jones naar de rol van de rune van bezit (de Odal) als gewoonterecht op het eigendomsrecht in Noorwegen, en werd in Vlaanderen met ‘eye tracking’ gekeken hoe mensen naar landschappen kijken. Daarnaast waren er veel historische onderzoeken naar veranderingen in het landschap, veel participatief onderzoek, maar ook veel aandacht voor nieuwe ontwikkelingen zoals de klimaatverandering.

Volgens de Vlaamse geograaf Marc Antrop is het landschapsonderzoek over het algemeen in de laatste decennia meer toepassingsgericht, meer interdisciplinair en meer participatief geworden. De hoogleraar geografie aan de Universiteit van Gent is al sinds de jaren tachtig deelnemer aan de PECSRL-conferenties. Volgens hem heeft het landschapsonderzoek sinds die tijd zich allereerst verbreed met nieuwe disciplines, zoals de geografische informatiesystemen, de landschapsecologie en de archeologie, maar ontstaan er nu meer integrale benaderingen van het landschap waarin diverse disciplines elkaar kruisen.

Unieke karakter

Antrop ziet vier ontwikkelingen in het huidige landschapsonderzoek. Allereerst is er de zoektocht naar de culturele en maatschappelijke context van het landschap. Dit komt volgens Antrop vooral uit het Verenigd Koninkrijk, waar veel gewerkt wordt met ‘landscape character assessments’ (LCA). Hiermee worden karakteristieke elementen geïdentificeerd, die het landschap zijn unieke karakter geven. “Dat zijn dingen die aanspreken bij het publiek.”

Ten tweede is er de steeds sterker wordende invloed van de archeologie, omdat het bij bouwwerkzaamheden verplicht is archeologisch onderzoek te doen vanwege het Verdrag van Malta. Hierin staat dat archeologische vondsten niet tot nauwelijks mogen worden verstoord. Dit leidde in Nederland tot een enorme hausse aan archeologisch onderzoek, onder meer langs de Betuwelijn, met spectaculaire vondsten van complete prehistorische jachtkampen en boerderijen, een boomstamkano en de oudste skeletresten van Nederland.

Eye catching

Dan zijn er de onderzoekers die via de ecologische bril naar de landschapsgeschiedenis kijken. Landschapsecologen onderzoeken bijvoorbeeld hoe het landschap zich ecologisch tot de huidige vorm heeft ontwikkeld, en welke ecologische randvoorwaarden daarvoor belangrijk zijn. Zo ontstaat inzicht in de noodzaak tot ecologisch beheer. Antrop schaart hieronder ook de landschapsarchitecten met hun masterplannen en gebiedsontwerpen.

De vierde ontwikkeling is het onderzoek naar de perceptie van het landschap. Dat is breed. Omgevingspsychologen doen bijvoorbeeld onderzoek naar de relatie tussen natuur en gezondheid, of de manier waarop mensen naar het landschap kijken, zoals in het Vlaamse onderzoek met de eye catching-techniek. Maar hier is ook een plek voor sociologisch onderzoek naar hoe mensen het landschap gebruiken, waarom ze zich bijvoorbeeld in actiegroepen verenigen, en bestuurskundig onderzoek naar de beleidsmatige gevolgen hiervan.

Nationalistisch discours

Zo ontwikkelt het Europese landschapsonderzoek toepassingsgerichte, interdisciplinaire en participatieve methoden om de identiteit van een regionaal of lokaal landschap te koppelen aan historische en archeologische waarden, de ecologische rijkdommen en ook de perceptie van de mensen die dat landschap gebruiken.

Hierbij speelt de Europese Landschapsconventie een belangrijkere rol dan je als buitenstaander zou denken. De meeste mensen zien de conventie, die in 2000 is opgesteld en vijf jaar daarna door de meeste Europese landen is geratificeerd, vaak als een papieren afspraak om het Europese landschap te beschermen, maar Antrop ziet dat anders. “Een van de redenen dat de Europese Landschapsconventie zo snel geratificeerd is door zoveel Europese landen, en dat men dat zo snel ging uitwerken, is dat er rondom landschap een onderliggend discours speelt, een nationalistisch discours.”

Europese Landschapsconventie

In de discussie rondom de landschapsconventie is volgens Antrop een gevoel ontstaan dat landschap een gemeenschappelijk goed, een erfgoed dat bijdraagt aan het gevoel van identiteit van landen en regio’s. De discussie ging dan ook niet alleen over landschap, maar ook over cultuur, taal, identiteit en nationaliteit. Dat is ook niet zo vreemd, vindt Antrop. “Als je goed kijkt, zie je dat de karakteristieke landschappen volledig overeenkomen met de etnische indeling, de talen, de naties.”

Dat uit zich ook in het onderzoek, want de koppeling van landschappen aan cultuur en identiteit maakte dat regio’s en landen overal in Europa het landschap als eigen erfgoed zijn gaan karakteriseren. “Overal in Europa worden karakteriseringen gemaakt van het landschap, landschapscatalogussen. Dat gebeurt bijvoorbeeld in Catalonië. Daar wordt een enorm pak geld ingestoken vanuit de regio Catalonië.” In Vlaanderen is in 2001 een Landschapsatlas gemaakt. In Nederland is dit terug te vinden in bijvoorbeeld de vele Cultuurhistorische Waardenkaarten van provincies en gemeenten.

Participatief onderzoek

Ook de toenemende nadruk op participatief onderzoek moet vanuit dit perspectief worden bekeken, aldus Antrop. Er is vanuit het beleid en de politiek meer aandacht voor bestuurskundig, sociologisch of participatief onderzoek en de rol die burgers spelen ten aanzien van dat landschap. Ook in Nederland is er veel meer participatief onderzoek, bijvoorbeeld onderzoek naar de beweegredenen van burgers om in een actiegroep te willen zitten, of onderzoek dat is gericht op de participatie van burgers in een gebiedsontwikkeling of een landschapsontwerp. Deze ontwikkeling speelt overal in Europa.

Veel landschapsonderzoekers kijken met pijn in hun hart naar de toenemende invloed van bestuurskundigen, sociologen en psychologen in het landschapsonderzoek. De angst leeft dat dat men meer nadruk legt op het participatieve onderzoek ten koste van het meer integrale, landschapshistorische, -geologische en -ecologische onderzoek van bijvoorbeeld historisch geografen. Participatie is belangrijk om bijvoorbeeld naar nieuwe functies voor cultuurlandschappen te zoeken, vinden veel onderzoekers, maar vergeet niet dat het landschap wel verandert maar slechts beperkt maakbaar is.

Menselijke invloed

Duidelijk werd wel op de PECSRL dat landschapsonderzoekers het blik op de toekomst hebben gericht. Veel van het onderzoek was er juist op gericht hoe het landschap verandert, maar ook hoe de geschiedenis van dat telkens veranderende landschap een basis kan vormen om het landschap in de toekomst vorm te geven en te beheren. Je zou dan ook kunnen zeggen dat Emanuelsson tijdens de conferentie voor alle deelnemers sprak met zijn oproep om beter te kijken naar de vormingsgeschiedenis van het landschap als basis voor toekomstige ontwikkelingen. “We moeten strategieën ontwikkelen voor het landschap die passen bij de geschiedenis van het landschap. Daarbij gaat het niet alleen om landschappelijke of ecologische zaken maar ook om de mensen die in die landschappen leven.”

De grootste uitdaging voor de toekomst ligt volgens Emanuelsson in het behoud van de halfopen cultuurlandschappen, zoals de kleinschalige en licht beboste koeienweides of de heidevelden met hun struwelen. Een goed voorbeeld is het onderzoek van Yves Michelin van de Clermont Université in de Chaîne des Puys. Deze keten van tachtig uitgedoofde vulkanen in het Centraal Massief van Frankrijk is sinds 2000 beschermd als natuurgebied, en werd door mensen uit de regio maar ook door beleidsmakers en politici dan ook beschouwd als natuurlijk en wild. Die natuurlijke wildernis was voor beleidsmakers de basis voor het plan om het landschap als werelderfgoed te bestempelen. Lokale boeren en bosbouwers werden dan ook geweerd. De onderzoekers lieten echter via participatief, landschapshistorisch onderzoek zien dat de bergen al vanaf de middeleeuwen werden begraasd, en dat ze er daardoor zo natuurlijk uitzien. Nu worden er plannen gemaakt om het werelderfgoed opnieuw met schaapskuddes te begrazen.

De geschiedenis leert dus dat menselijke invloed op het landschap helemaal niet slecht hoeft te zijn, zoals ecologen of milieuactivisten vaak poneren. Emanuelsson: “Milieumensen weten weinig over het landschap, zij willen de wereld redden. Alle menselijke invloed is slecht, denkt men daarbij vaak.” Het manmade landschap van Europa is bovendien best robuust, en is veel minder vatbaar voor grootschalige veranderingen dan je zou denken. “In dat opzicht is het een zege dat het eigenaarschap van het landschap in Europa zo versnipperd is. Het is zeer moeilijk voor grote bedrijven om in één klap grote gebieden op te kopen voor landbouw of bosbouw, zoals gebeurt in Zuid-Amerika voor sojateelt of in Afrika voor de Chinese markt.”

De PECSRL is een informeel en internationaal netwerk van geografen, historisch geografen, landschapsecologen, bestuurskundigen, sociologen, historici, filosofen, ecologen, gis-onderzoekers, planologen en beleidsmakers. Doel is om tweejaarlijks een conferentie over landschapsonderzoek te organiseren.

Waar is Europa’s natuurgeld het meest waard?

In Nederland worden miljoenen euro’s gestoken in het herstel van oude en ecologisch interessante cultuurlandschappen voor een aantrekkelijk vestigingsklimaat. In Italië en Portugal zijn veel van zulke cultuurlandschappen nog intact, maar ontbreekt het juist aan geld voor het beheer. Vanuit Europees perspectief roept dat de vraag op waar investeringen voor Natura 2000 het meest lonen.

Landwerk, december 2012

Miljoenen euro’s worden er in Nederland geïnvesteerd in het herstel van oude cultuurlandschappen. Een voorbeeld: in september maakte provincie Noord-Brabant bekend dat ze onder de noemer ‘landschappen van allure’ 56 miljoen euro gaat investeren in Het Groene Woud, de Maashorst en de Brabantse Wal. En dat terwijl in 2002 ook al 27 miljoen euro uitgetrokken werd voor het herstel van de culturele, natuurlijke en recreatieve aspecten van het landbouwlandschap van Het Groene Woud.

Topregio

De investeringen in het herstel van oude cultuurlandschappen dienen vele doelen, maar die moeten allemaal leiden tot een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor bewoners en bedrijven. Van de site van provincie Noord-Brabant: “Mooie landschappen houden Brabant aantrekkelijk om in te wonen, werken en recreëren. Zo werkt de provincie Noord-Brabant samen met partners aan haar ambitie om een Europese topregio op het gebied van kennis en innovatie te zijn én te blijven.”

Hoe compleet anders is de situatie in de Portugese Serra da Estrella, een natuurreservaat in het oosten van Portugal bij de stad Guarda. Hier is het traditionele cultuurlandschap nog grotendeels intact. De Serra da Estrella is een van de weinige gebieden in Europa waar boeren nog steeds met traditionele heidelandbouwmethoden werken. Bij Covão da Ponte in de Mondego-vallei bijvoorbeeld houdt de jonge boer Lemos Santos driehonderd geiten op zijn weide in de vallei. De mest wordt gebruikt voor de gerst- en roggeakkers hogerop in de heuvels, die omringd worden door bergeiken, tamme kastanjes, brem en dopheide. Bovenop het heuvelgebied domineren vele meertjes met waterranonkel, gele gentiaan, jeneverbes en borstelgras, de bron voor het irrigatiewater in de vallei.

Traditionele, gemengde bedrijven

In oktober bezochten onderzoekers en beleidsmakers van het internationale Rural European Platform het natuurreservaat vlakbij Guarda in het kader van een workshop over nieuwe economische mogelijkheden van natuurgebieden. Dat gebeurde onder leiding van ecoloog Jan Jansen van bureau Pan & Demeter, die al tientallen jaren in het gebied onderzoek doet. Op de Facebook-pagina die hij samen met anderen onderhoudt over het gebied worden continu nieuwe vondsten van bijzondere vegetatie geplaatst. Dat de Serra da Estrella een Natura 2000-gebied is, is volgens Jansen voor een groot deel te danken aan de boeren met hun traditionele, gemengde bedrijven.

Het probleem is echter dat die traditionele, extensieve landbouw niet loont. Dat is in de Mondego-vallei duidelijk te zien. Lemos Santos boert nu op de plek waar vroeger een klein dorpje ligt, tussen duidelijk verlaten boerderijtjes ligt het oude schoolgebouw dat nu gebruikt wordt als woning, vlakbij de grazende geiten. Hier kunnen de boeren zelf het cultuurlandschap nog herstellen. Lemos Santos heeft nieuwe irrigatiekanaaltjes uitgegraven om het beekwater van de heuveltoppen effectiever te gebruiken. Ook elders herstellen jonge boeren traditionele vloeiweides of rotatiesystemen die hun ouders hadden verlaten.

Zwartgeblakerde restanten

De keerzijde daarvan is op diverse plekken in het gebied duidelijk zichtbaar, in de vorm van geschroeide en zwartgeblakerde restanten van bosbranden. Om toch geld te verdienen stimuleerde de Portugese overheid investeringen in grootschalige productiebossen met den en eucaliptus, en dat leidde tot grootschalige bosbranden. Het ironische is dat 99% van die branden wordt aangestoken door mensen. Daarmee krijgt het cultuurlandschap een zwart randje, want mensen steken niet alleen de branden aan, het gebrekkige beheer zorgt ook nog eens dat de branden enorme oppervlakten natuur dan wel cultuurlandschap vernietigen.

De Serra da Estrella is een economisch arm gebied. De landbouw is te kleinschalig en extensief om er goed geld mee te verdienen. Afgezien van de paar dagen dat mensen uit Lissabon de sneeuw op de bergtoppen komen bewonderen, is er weinig tot geen regionaal toerisme. En dat de hoogvlakte met zijn vele meertjes juist dankzij de terrassen van de landbouw een van de belangrijkste voorraden is voor de drinkwatervoorziening van Lissabon, daarvoor is ook geen geld beschikbaar.

Jetset en dagjesmensen

Een vergelijkbare problematiek speelt in het Parco Naturale Regionale di Portofino, even ten zuiden van Genua. Ook hier zijn menselijke activiteiten nodig om de biodiversiteit te behouden, blijkt uit een in augustus gepresenteerd landschapsecologisch onderzoek van Theo van der Sluis en Bas Pedroli van Alterra. Het park is in 1935 als natuur bestemd, maar de meeste biodiversiteit zit juist op de plekken die door mensen zijn gemaakt. Van der Sluis: “De kleine weitjes op de terrassen telden per honderd vierkante meter zeventig soorten, het struikgewas (de macchia) slechts zo’n dertig.”

De regio rondom het park is geen arme regio, zoals de Serra da Estrella. Vlakbij het park ligt het pittoreske havenplaatsje van Portofino, misschien wel het mooiste vissershaventje van de Middellandse Zee, waarvan zelfs een replica is gebouwd in het Universal Orlando Resort in Orlando, Florida. Het plaatsje is gewild bij de jetset. Miljardair en voormalig premier Silvio Berlusconi heeft er net als vele andere rijken een huis, en er komen veel dagjesmensen.

Bosbranden en erosie

Om de biodiversiteit te behouden, moet men dus op zoek naar nieuwe manieren om het oude cultuurlandschap opnieuw te gebruiken. Anders raken de door mensenhanden gemaakte en eeuwenlang onderhouden terrassen met olijfbomen en tamme kastanjes, waar boeren vroeger olijfolie en kastanjemeel van maakten, overgroeid en vervallen. Ook is er gevaar van bosbranden en van erosie op de steile hellingen. “De muurtjes van de terrassen moeten dus worden onderhouden”, aldus Van der Sluis.

Het probleem is dat daar, ondanks de rijke mensen in de buurt, nauwelijks financiering voor te vinden is. De overgebleven vijfentwintig boeren en hobbyboeren proberen te leven van de productie van olijfolie, kastanjes en wat veeteelt en akkerbouw, maar veel houden er mee op. Van de zeshonderd hectare landbouwgrond in 1936 is er nu honderd over. Van de actieve boeren zijn de meesten hobbyboer. Ook een agritourismo levert ondanks het drukke toerisme rondom het havenstadje relatief weinig inkomsten op. Bovendien houdt het parkbeheer volgens Van der Sluis vast aan ecologisch beheer, wat onder meer betekent dat de wilde zwijnen vrij spel krijgen om te wroeten in de terrassen.

Europees probleem

De teloorgang van natuurrijke cultuurlandschappen die voor hun beheer afhankelijk zijn van extensieve landbouw is een Europees probleem. Volgens Van der Sluis staat het verhaal van Portofino als voorbeeld voor veel gebieden rondom de Middellandse Zee. Maar ook in Nederland zijn dergelijke cultuurlandschappen te vinden. “Neem de hooilanden langs de Drentsche Aa. Die moet je hooien, anders wordt het broekbos.” Extensief landbouwkundig beheer is daarvoor nodig, maar hoe betaal je dat?

Het is dus zoeken naar nieuwe economische dragers voor de financiering van traditioneel landschapsbeheer dat leidt tot een rijke biodiversiteit. Beleidsmakers en wetenschappers uit de Serra da Estrella hebben daarvoor hun oog laten vallen op de vergroening van het nieuwe Europese landbouwbeleid. “We hebben een strategische coherente programmering nodig tussen het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid en bijvoorbeeld het natuurbeleid”, hield Eugénio Sequeira van de Sociedade de Geografia de Lisboa de deelnemers van het Rural European Platform in Guarda voor. Ook wordt gekeken naar nieuwe vormen van ecotoerisme.

Nieuwe markten

Vanuit Europees perspectief roept de kwestie ook de vraag op waar het voor de Europese Unie interessant is om te investeren in bijvoorbeeld Natura 2000. Jansen maakte tijdens de workshop van het Rural European Platform de vergelijking tussen de Serra da Estrella en Noord-Brabant. Kort door de bocht klinkt het als een harde tegenstelling: terwijl boeren in Portugal nauwelijks kunnen leven van het in stand houden van de biodiversiteit van een Natura 2000-gebied die leidt tot een verzekering van de drinkwatervoorziening van Lissabon en een bescherming tegen grootschalige bosbranden, kan in Noord-Brabant miljoenen euro’s geïnvesteerd worden om een Natura 2000-gebied in de markt te zetten als een interessant vestigingsklimaat.

Zo kort door de bocht is de werkelijkheid natuurlijk niet. De investeringen in Noord-Brabant worden niet alleen gedaan met Europees geld, maar ook met geld uit de verkoop van energieproducent Essent. En regio’s als Serra da Estrella of Portofino moeten gewoon zelf zoeken naar nieuwe markten voor hun waardevolle cultuurlandschap, zodat dat voor boeren een prettig vestigingsklimaat krijgt. Toch roept een vergelijking tussen Nederland en landen rondom de Middellandse Zee de vraag op hoe Europa denkt Natura 2000 te verwezenlijken in tijden van economische crisis. Waar moet Europa investeren? Waar is het natuurgeld van Europa het meeste waard? En de vraag die veel natuurbeheerders ook in Nederland zich tegenwoordig stellen: welke verdienmodellen zijn er voor natuur en landschap? En hoe organiseer je zoiets?

‘Streekproducten hebben geen last van de crisis’

De Veluwe is elf Erkend Veluwse Streekproducten rijker: brood, wijn, bier, eieren, aardappelen, gerookte forel, bronwater en stoofpotjes. Gegarandeerd gemaakt door Veluwenaren van Veluwse grondstoffen. Wellicht is dit een mooie start voor een intensieve samenwerking tussen ondernemers voor een betere, ambachtelijkere en duurzamere voedselproductie op de Veluwe.

Nieuwe Veluwe, augustus 2012

Een druilerige dag, maar de parkeerplaats van ’t Smallert in Emst staat toch behoorlijk vol. Mannen en jongens laden hengels, zitkisten, schepnetten en andere spullen uit de auto om op de forellen te vissen in de visvijvers van het recreatiepark. Op het erf van De Lankerenhof in Voorthuizen is het kakelen van de kippen het enige rumoer dat je hoort. Bruine kippen scharrelen rond in de groene omgeving en in de skybox kun je kijken naar de kuikens die later biologische eieren gaan leggen.

Twee totaal verschillende bedrijven, elk met een compleet andere sfeer. Toch hebben ze één ding gemeen: ze produceren een Erkend Veluws Streekproduct. ’t Smallert kweekt forel en zalmforel, die ambachtelijk in grote rooktonnen op de gewenste smaak worden gebracht. De Lankerenhof produceert biologische eieren met voer uit de Veluwe, die onder de naam Bleieren in de streek worden verkocht.

Certificaat

Op 25 mei kregen de eerste elf Veluwse producenten het certificaat Erkend Veluws Streekproduct. Twee bakkers voor Veluws brood en twee wijngaarden voor hun wijnen. Akkerbouwbedrijf De Blekenbrink in Klarenbeek teelt moderne en traditionele aardappelrassen, Veluwse Streekproducten uit Vaassen stooft lekkere stoofpotjes van Veluwse edelherten en wilde zwijnen, De Veluwse Heidebrouwerij brouwt bier in Ede en aQaaQa bottelt Veluws bronwater op landgoed Rhederoord in De Steeg. Allemaal voldoen ze aan de vijf eisen die Stichting Erkend Streekproduct aan de producten stelt (zie kader).

‘Het certificaat laat zien dat het klopt wat een ondernemer doet’, legt René de Bruin van Streekeigen Producten Nederland (SPN) uit. SPN beheert het Erkend Veluwse Streekproduct en toetst de producten op de vijf eisen. ‘Omdat de toetsing onafhankelijk gebeurt, krijgt het verhaal van de ondernemer onderbouwing en wordt het onderschreven. Het laat zien dat hij zich inzet voor het streekeigene, maar ook voor duurzaamheid, diervriendelijkheid en het landschap.’

‘Het certificaat betekent dat nu eindelijk vastligt wat je al jaren doet’, zegt Gerrit Hammink van de Veluwse Heidebrouwerij vanachter de toog van zijn café, met uitzicht op de brouwerij. Hammink begon als hobby te brouwen met regionale gerst en hop, en combineerde dat met een vleugje honing van de Ginkelse Heide tot een uniek smakend biertje, het Veluwse Heidebier. Sinds dit jaar heeft de brouwerij een professionele locatie, in een van de monumentale gebouwen van de door militairen verlaten Prins Mauritskazerne in Ede. Daar brouwt Hammink niet alleen, hij geeft ook rondleidingen en leert mensen zelf brouwen.

Ambachtelijk en regionaal samenwerken

Zo combineren de erkende producenten vaak regionale grondstoffen en een ambachtelijke werkwijze met een regiogerichte verkoop en marketing. De Blekerbrink verkoopt de aardappelen alleen op de boerderij. De twee bakkers betrekken hun meel van Veluwse akkerbouwers en molenaars. Bakker Piet werkt samen met graanteler Aart Versteeg in Uddel, Biologische Zadenkwekerij De Bolster in Epe en Molen De Maagd in Hulshorst. Bakkerij Tom van Otterloo doet dit met biologische boerderij De Kruytbosch in Hall en de Witte Watermolen in Arnhem.

Streekproducten produceren betekent dus ook – en misschien wel vooral – samenwerken met andere producenten in de regio. Dat is precies waar de erkenning als streekproduct om draait, licht René de Bruin van SPN toe. ‘Via het keurmerk willen we de samenwerking tussen regionale ondernemers stimuleren. Het is een middel om te zorgen dat ondernemers afspraken gaan maken om samen te werken in de regio.’

Pieperkast

Bij een rondgang langs de erkende streekproducenten valt op dat veel producenten aan de rand van de Veluwe zitten. Logisch, want het hart van de Veluwe is toch vooral natuur. En hoewel bronwater Aqaaqa van landgoed Rhederoord van een prachtige locatie komt, hebben de meeste bedrijven een bescheiden plek. Bakker Piet in Elspeet heeft een grote, maar gewone winkel in het centrum van het dorp. Daar liggen in een apart schap de Puur Veluws-broden, wit, volkoren, meergranen, donker en spelt. Ook Bakkerij Tom van Otterloo heeft in De Steeg en Arnhem normale winkels. Aardappelteeltbedrijf De Blekenbrink ziet er van buiten uit als een gangbare boerderij en onderscheidt zich enkel door de ‘Pieperkast’, waar mensen zelf vijf of tien kilo aardappelen kunnen kopen. Niet alle producenten hebben een winkel. Veluwse Streekproducten en ’t Smallert verkopen hun stoofpotjes en gerookte vissen vooral op streekmarkten. De Veluwse Heidebrouwerij met café in de Mauritskazerne in Ede levert ook bier aan kroegen en slijters in de regio.

Twitter-aanbieding

Streekproducten hebben geen last van de crisis. Bierbrouwer Hammink kan de vraag nauwelijks aan. Verschillende lokale kroegen staan op de wachtlijst. Op Wijnhoeve De Veluwe zijn van de echt lekkere, jaren opgelegde wijnen nog maar weinig flessen verkrijgbaar, vertelt eigenaar Nanny Schut. Ook bakker Tom van Otterloo doet het goed, vooral als hij via Twitter aandacht vraagt voor speciale Twitter-aanbiedingen.

Genoeg kansen om te groeien. Toch willen de producenten dat niet. De meesten zijn een familiebedrijf en willen dat zo houden. Hammink brouwt samen met zijn zoon, een deur verderop runt zijn vrouw Ineke een ambachtelijke zeepmakerij met haar dochter. Als hij meer bier wil brouwen, zal hij personeel moeten aannemen voor zijn café, en daar hikt hij wat tegenaan. Op De Lankerenhof doet Chris Borren de boerderij en Marjanne staat journalisten en anderen te woord en regelt de administratie en marketing. Om minder tijd kwijt zijn aan de verkoop van de eieren werken ze samen het verwerkingsbedrijf Eicom.

Productiewijze getoetst

Veel van de erkende streekproducten staan ook in regionale supermarkten en winkels bij elkaar te koop onder het merk Veel Luwe, maar Hammink, Borren en Schut hechten meer belang aan het nieuwe certificaat Erkend Veluws Streekproduct. Veel Luwe werd drie jaar geleden gelanceerd door het Veluws Bureau voor Toerisme en de provincie Gelderland, als promotiecampagne voor de Veluwse streekproducten. ‘Veel Luwe werkt wel als marketing voor producten in de supermarkten en winkels in de Veluwse dorpen en steden’, stelt Schut, ‘maar het betekent weinig voor de naamsbekendheid en de verkoop op het eigen bedrijf.’ ‘Juist de nadruk op de productiewijze maakt dat Erkend Veluws Streekproduct meer betekent’, vult Hammink aan.

Er zit dus zeker een belangrijk verschil tussen Veel Luwe en het Erkend Veluws Streekproduct. Veel Luwe is met name bedoeld om het imago van de producten van de Veluwe te verbeteren. De enige criteria om mee te kunnen doen zijn dat producenten op de Veluwe zijn gevestigd en bij hun producten een Veluws verhaal hebben. De erkende streekproducten ook op de productiewijze getoetst.

Culinaire voorhoede

Vormen de bedrijven met een Erkend Veluwse Streekproduct de culinaire voorhoede? ‘Dat is mooi gezegd’, antwoordt Dagmar Kroezen van het Veluws Bureau voor Toerisme. ‘Iedereen kan op zijn product een etiket plakken met de tekst Veluws streekproduct, maar hoe weet je of het echt is? Je merkt dat het publiek duidelijkheid wil. Binnen Veel Luwe zijn we niet zo streng, maar voor een selecte groep producenten kan het certificaat Erkend Veluwse Streekproduct meerwaarde hebben.’

Voor pluimveebedrijf De Lankerenhof ligt die meerwaarde in het ontwikkelen van een regionaal netwerk van bedrijven met eenzelfde manier van werken, vertelt Marjanne Borren. ‘Met onze Bleieren willen we ook eiproducten gaan produceren, zoals eiwit en eigeel voor de horeca of advocaat of eierkoeken voor de gewone consument. En wat zou er mooier zijn om die eierkoeken te laten maken door Bakker Piet uit Elspeet? We zoeken ook naar voer zonder soja, en daar hebben we biologische akkerbouwers voor nodig.’

De erkenning als streekproduct is dus voor veel producenten geen einddoel, maar eerder een stimulans om samen met andere bedrijven uit de regio verder te vernieuwen en te ontwikkelen. Misschien is het Erkend Veluws Streekproduct wel de beste methode om een regionale samenwerking van de grond te krijgen voor beter, ambachtelijker en duurzamer voedsel voor de Veluwenaren zelf. Want het is maar de vraag hoe het Veel Luwe vergaat, nu de financiering op zijn einde loopt.

De eerste elf Erkende Veluwse Streekproducten

Wat is een Erkend Veluws Streekproduct?

  • Het komt uit de Veluwe.
  • De Veluwe wordt vermeld op de verpakking.
  • Minimaal 51 procent van de grondstoffen komt van de Veluwe.
  • De productie en verwerking vinden in de Veluwe plaats.
  • De producent let extra op duurzaamheid, en grondstoffen worden grondgebonden geteeld.

Zie: www.erkendstreekproduct.nl

Natuurbeleid sterker afhankelijk van economie

‘Door de bomen het bos zien’ was de ondertitel van het symposium ‘Natuurbeleid anno 2012’ dat Hogeschool Van Hall Larenstein organiseerde op maandag 4 juni. Daar werd duidelijk dat het natuurbeleid onomkeerbaar veranderd, en dat de economie en sectoren als de landbouw belangrijker worden voor de organisatie en de financiering ervan. De grote vraag die bleef hangen, is of economie goed of slecht is voor de ecologie.

Landwerk, juni 2012

Niemand lijkt meer te weten wat natuurbeleid tegenwoordig nog is. Achter de aanleiding tot het symposium zat een tragikomisch verhaal dat tekenend was voor de verwarring die heerst. Lector John Janssen van het Lectoraat Geïntegreerd natuur- en landschapsbeheer vertelde hoe de lectoren van het lectoraat het verzoek van het college van bestuur om een collegereeks te maken over het natuurbeleid had moeten afwijzen. “We wisten niet meer hoe het zit.”

Dat is helemaal niet zo gek als het lijkt. Het economische, politieke en culturele klimaat is ingrijpend aan het veranderen, en daarmee het natuurbeleid ook. Dagvoorzitter Joop Schaminee somde op: het beleid decentraliseert, er wordt bezuinigd, voor geld wordt nu ook gekeken naar het bedrijfsleven, er komt een nieuwe natuurwet en een nieuwe omgevingswet, en er komt een nieuw Europees landbouwbeleid. Bij elkaar telt dit op tot volgens ecoloog Schaminee ‘onomkeerbare veranderingen’.

Nieuw beleid nodig

Schaminee was daarbij nog vergeten dat natuur in het huidige politieke klimaat niet direct in een positief daglicht staat. Daar had de eerste spreker op het symposium, Henk Groenewoud van de directie Natuur en biodiversiteit van het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (ELI), wel een verklaring voor. Dat er in de afgelopen tien jaar heftige discussies werden gevoerd over het natuurbeleid lag volgens hem in het feit dat er beleid werd uitgevoerd. “Daardoor bots je met andere belangen.”

“Het is nodig dat er nieuw beleid komt”, stelde Groenewoud. “Het bestaande beleid – het Natuurbeleidsplan, de nota ‘Natuur voor mensen, mensen voor natuur’, het beleidsprogramma Biodiversiteit werkt – is allemaal verouderd.” Aan de hand van de Europese biodiversiteitsstrategie liet hij zien hoe dat oude beleid waarschijnlijk zal veranderen. Die strategie bestaat uit zes doelen – het uitvoeren van de Vogel- en Habitatrichtlijn, het herstellen van ecosystemen en ecosysteemdiensten, het opvoeren van de bijdrage aan de biodiversiteit van de landbouw en de bosbouw, het verduurzamen van de visserij, en het verminderen van het mondiale biodiversiteitsverlies – en twintig daaraan gekoppelde acties.

Verbreding van het natuurbeleid

Volgens Groenewoud zal dit allemaal leiden tot een verbreding van het natuurbeleid. “Met alleen soortenbescherming redt je het niet, het probleem zit eerder in de manier waarop we produceren en consumeren en ons handelsysteem. Daarom zie je een verbreding van het beleid naar andere sectoren en andere doelstellingen.” Zo vormt de vergroening van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) van de Europese Unie de kern onder de ambitie om de landbouw mee te laten helpen bij het verbeteren van de biodiversiteit. “Nederland is de grootste voorstander van de vergroening, en loopt daarmee voorop”, aldus Groenewoud.

Gedeputeerde Rein Munniksma van de provincie Drenthe sloot hierbij aan met een pleidooi om de Europese financiering van agrarisch natuurbeheer te verbreden. Munniksma vertelde over het Leekstermeer, waar de provincie Drenthe werkt aan natuurontwikkeling, recreatie en de verbetering van de landbouwstructuur. “Een paar jaar geleden behoorden deze koeien bijna allemaal bij boerenbedrijven. Vanuit Europa kregen deze boeren een aardige hectaretoeslag. Nu hangt dit er vanaf wie eigenaar van deze koeien is. Is dit een boer? Dan zit het met de subsidie na 2014 wel snor. Maar zijn de beesten van particulieren of natuurbeheerders? Dan ligt dat in ons land anders.”

Vervallen rijkstaken

Munniksma riep staatssecretaris Henk Bleker op zich in Brussel hard te maken voor agrarische activiteiten in natuurgebieden, ook in de ecologische hoofdstructuur. “Het lijkt me een uitdaging om in dit nieuwe landbouwbeleid de hectaretoeslag niet alleen uit te keren aan ‘traditionele’ boeren. Deze toeslag zou ook beschikbaar moeten komen voor ondernemers, kleine en grote natuurbeheerders wanneer ze ook actief boeren met koeien of schapen.”

“Ik kan nog steeds niet instemmen met het bestuursakkoord tussen de provincies en het rijk over de decentralisatie van het natuurbeleid”, stelde Munniksma. “Maar het bestuursakkoord is wel de democratische realiteit.” Maar met de decentralisatie is wel de financiering voor zaken als Nationale Parken, schaapskudden en de verbetering van de landbouwstructuur vervallen. “Dat zijn geen gedecentraliseerde maar vervallen rijkstaken”, aldus Munniksma. “Met deze bezuinigingen halen we de doelen niet.” Bovendien leidt het stopzetten van alle financiering voor de aankoop van natuur volgens Munniksma tot het stopzetten van projecten waar met geld uit diverse bronnen – Europa, waterschappen, gemeenten, provincies en rijk – wordt gewerkt aan natuurontwikkeling, recreatie en landbouw.

Meer voordelen dan nadelen

Ook vanuit juridische hoek valt er voor de natuur niet veel positiefs te halen, bleek uit het gloedvolle betoog van Peter van Wijmen, emeritus hoogleraar natuurbeschermingsrecht bij Universiteit Tilburg, “Er is een antinatuurstemming ontstaan”, stelde hij, “niet bij de mensen maar bij politici als Koopmans en Koppejan van het CDA, mijn partij.” De nieuwe Natuurwet, de beoogde opvolger van de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en de Boswet, past volgens Van Wijmen in dit klimaat. Hij hield de zaal vol ecologen en studenten natuurbeheer gloedvol voor dat natuur erfgoed is dat je moet beschermen.

De nieuwe Natuurwet heeft meer nadelen dan voordelen, aldus Van Wijnen. Het wordt juridisch simpeler, omdat er maar één natuurwet is. Daarnaast is de Europese wetgeving is in de wet één op één overgenomen, waardoor er daar geen onduidelijkheid kan ontstaan. Daar staat tegenover dat Nederland geen extra bestemming regelt naast de Europese wetgeving Ook de strikte verboden om dieren te doden, te vangen en te verontrusten en planten te plukken en te vernielen zijn volgens Van Wijmen nu zo opgeschreven, dat die in de praktijk niet zijn te handhaven. Daarnaast stelde hij vraagtekens bij de rolverdeling, waar nu de provincie het bevoegd gezag wordt, terwijl het rijk de te beschermen gebieden en soorten aanwijst.

Ontwikkelruimte

Ook de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) past in de verbreding van het natuurbeleid die Groenewoud schetste. Het programma is opgezet om de stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden met herstelmaatregelen te verlagen, met als belangrijkste reden dat er daardoor ‘ontwikkelruimte’ vrijkomt voor economische ontwikkelingen. Alterra heeft hiervoor in een rapport van wel 1600 pagina’s voor alle 166 Natura 2000-gebieden beschreven voor welke habitattypen en doelsoorten de stikstofdepositie een probleem is, en welke herstelstrategieën er mogelijk zijn. Doel van de PAS is om hiermee aan te geven welke economische ontwikkeling in en rondom zulke gebieden mogelijk zijn. “Maar het boekwerk geeft de ecologen in Nederland ook een compleet overzicht van het herstel van de ecologie in Nederland”, stelde projectleider Nina Smits van Alterra.

Uitgangspunt bij de PAS is dat een soort of leefgebied stikstofgevoelig is als die last heeft van een stikstofdepositie van 2400 mol per hectare per jaar. Smits kwam zo uit op 55 habitattypen en veertien soorten die stikstofgevoelig zijn. “Het rapport moet toepasbaar zijn en vormt een juridische basis”, aldus Smits. De Raad van Staten toetst vergunningen voor nieuwe activiteiten en uitbreidingen op basis van de ecologische kennis. “Dat wordt toegepast in alle Natura 2000-gebieden. Zo krijgt het een plek in het beheerplan voor Natura 2000, het moet leiden tot lokaal herstelbeheer en tot monitoring. Uiteindelijk moet het leiden tot nieuwe vergunningverlening.” Voor de PAS is voor de komende vier jaar honderdtwintig miljoen euro beschikbaar, waarvan zeventig miljoen voor het verminderen van de stikstofemissie door de landbouw.

Jammeren

Zo werd wel wat duidelijker wat de contouren van het nieuwe natuurbeleid kunnen worden, maar ook dat er nog heel veel onduidelijk blijft voorlopig. Groenewoud en Munniksma waren eensgezind in het verlangen naar een nieuw en verbreed natuurbeleid, waarin niet alleen ruimte is voor andere sectorale belangen, zoals landbouw en recreatie, maar ook nadrukkelijk wordt gekeken wat die sectoren kunnen betekenen voor de financiering en organisatie van het natuurbeleid. Van Wijmen en Smits lieten zien dat de wet- en regelgeving niet meer eenzijdig is gericht op het natuurbeheer, maar gekoppeld wordt aan economische ontwikkelingen.

Daarmee kwam wel de vraag naar boven wie nu eigenlijk verantwoordelijk is. “Als de overheid zich al niet inspant voor de natuur, wat moet de burger dan wel niet denken?”, vroeg Wim Lammers van Staatsbosbeheer zich af. “Het natuurbeleid is heel groot en complex geworden”, reageerde Groenewoud. “Het was tijd om daar wat aan te veranderen. Veel mensen hebben een aversie tegen natuur, daar moet je wat aan doen.” “Ik zou een positieve houding willen zien ten aanzien van natuur en landschap”, reageerde Egbert Jaap Mooiweer van de Vereniging Nederlandse Cultuurlandschap. “We hebben vaak de neiging om te jammeren.”

Inzichtelijk wat mogelijk is

Lector Janssen wilde toch wel wat tegengas geven tegen het al te makkelijk omarmen van de koppeling tussen ecologische en economische ontwikkeling. “Ik heb sterk het idee dat het nieuwe natuurbeleid vooral voortkomt vanuit economische belangen”, stelde hij. “Je kunt groen redeneren met dezelfde argumenten”, reageerde Groenewoud. “Je kunt je wel af blijven zetten tegen anderen sectoren… Wil je de natuur redden, dan moet je samenwerken met die sectoren.” Een programma als de PAS kan volgens Smits helpen om een verbinding te maken tussen ecologie en economie. “Het Havenbedrijf van Rotterdam is erg geïnteresseerd om te investeren in herstelmaatregelen, als ze mogen uitbreiden. De herstelstrategieën die we nu hebben beschreven maakt voor hen inzichtelijk wat er wel en niet mogelijk is.”

Toch werd door de bomen het bos nog niet heel helder zichtbaar, als was wel duidelijk dat de economie de ecologie overschaduwd. De vraag alleen is of dat erg is. Munniksma stelde dat we als rijk land de verantwoordelijkheid hebben om de natuur er niet op achteruit te laten gaan. “Maar daar heb je wel economische ontwikkeling voor nodig.” Adviseur Henk ten Holt van Bureau Zet zag juist een compleet omgekeerde rol voor het natuurbeleid: “We gaan nu in Natura 2000-gebieden op detail zitten kijken hoe je economische ontwikkeling mogelijk maakt.”

Heerde eerste Cittaslow op de Veluwe

Gemeente Heerde is de eerste gemeente op de Veluwe die het keurmerk Cittaslow mag dragen. Volgens wethouder Herman van der Stege past dit bij de manier waarop de gemeente aanstuurt op een door bewoners gedragen ontwikkeling van stad en land. Cittaslow is nu een waarborg dat dit zorgvuldig gebeurt. Maar de mensen moeten het zelf willen en doen, want de gemeente faciliteert slechts.

Nieuwe Veluwe, februari 2012

Vraag wethouder Herman van der Stege waarom gemeente Heerde Cittaslow is geworden, en hij begint een uitgebreid verhaal over het landschap en de mensen. Gedreven vertelt hij hoe gemeente Heerde eigenlijk al heel lang samen met burgers en bedrijven werkt aan een zo prettig mogelijke leefomgeving. Want het ideaal van Cittaslow (zie kader hieronder of Cittaslow Nederland) sluit goed aan bij waar iedereen al mee bezig was.

Negatieve spiraal

“We hadden al heel lang het gevoel dat we iets bijzonders hadden. Ik kom zelf uit Wapenveld, en daar zijn de afgelopen decennia flink wat klappen gevallen: de MKZ sloeg toe, de vogelpest, de papierfabriek werd gesloten. We zaten in een negatieve spiraal. Maar nu gebeuren er allemaal dingen waardoor we beseffen op welke unieke locatie we zitten, maar ook welke mogelijkheden er zijn om Heerde nog mooier en prettiger te maken.

“Er spelen een aantal grote projecten in onze gemeente, die belangrijk zijn voor de leefbaarheid en voor het landschap. Ons grondgebied beslaat grofweg de driehoek Hattem-Veessen-Wezep op de Noordoost-Veluwe, en loopt van de oevers van de IJssel tot in de bossen van de Veluwe. Dwars daar doorheen loopt het Apeldoorns Kanaal. Dat gaan we schoonmaken en saneren. Er staan nu nog bordjes in die waarschuwen voor vervuiling, maar het giftige slib wordt opgeruimd en het kanaal wordt opnieuw bevaarbaar gemaakt. De Kloosterbrug wordt in 2013 opnieuw een beweegbare brug, zodat je het centrum van Wapenveld met de boot kan bereiken.

Unieke plekken met historie

“Langs het Apeldoorns kanaal en de nieuwe hoogwatergeul liggen allemaal unieke plekken met gebouwen die een bijzondere historie hebben. In Wapenveld heb je Erve IJzerman, een oude IJsselboerderij waar we het Nederlandse Zuivelmuseum willen vestigen. Het materiaal is er al, dat ligt in Rotterdam in een loods. Er zijn ook mogelijkheden voor een bed & breakfast; de bedsteden zitten er nog in. Langs het kanaal ligt ook een oud café dat heel goed als startpunt voor kanoroutes gebruikt kan worden of als bed & breakfast. Bij Heerde staat nog een oude stoomzagerij die nog werkt, maar toch van de eigenaar een facelift krijgt om als toeristisch trekpunt te functioneren.

“Het kanaal wordt zo leefbaarder, maar ook de natuur profiteert. Het kanaal loopt dwars door de Hattemer Poort, een belangrijke ecologische verbinding tussen Veluwemassief en IJsseldelta. Ten zuiden daarvan ligt aan de rand van het kanaal het natte Monnikenbos; daar zijn vroeger monniken begonnen met het waterbeheer, nu leven er 64 vogelsoorten en barst het van het wild. In het zuiden, bij Kasteel Vosbergen in Heerde, wordt het kanaal gevoed door de Grift, met zeer hoogwaardig ecologisch water.

Mensen willen meedoen

“Een andere belangrijke ingreep in onze gemeente is de aanleg van de hoogwatergeul tussen Veessen en Wapenveld, die gepaard gaat met een complete gebiedsontwikkeling. Hierbij is voorzien in een verbinding met fietsroutes tussen de Veluwe en het Kozakkenveer naar Wijhe. Langs die geul worden hoogstamboomgaarden aangelegd, die bewoners zelf in hoogstambrigades gaan beheren, maar er is ook plek voor recreatie. In Veessen komt bijvoorbeeld een galerieroute en bij het pontje een theehuis. Ook in Heerde zelf gaan we aan de slag. De voortuin van het gemeentehuis is ooit volledig weg gehaald, waardoor je nu bij het uitlopen van het centrum van Heerde ineens het idee hebt alsof het stadscentrum ophoudt. Dat willen we graag samen met de bewoners opnieuw vormgeven.

“Je ziet dat mensen willen meedoen. In Wapenveld heeft men op eigen initiatief een dorpsplan gemaakt. Er is intussen een dorpshuis en een dorpsraad. Wij faciliteren. We zeggen: het is jullie proces. We hebben vijftigduizend euro ter beschikking gesteld en vragen pas achteraf om verantwoording. Je moet een beetje lef hebben, niet beginnen bij de regelgeving, maar bij iemand die een idee heeft. Pas aan het eind kun je dan gaan kijken naar de regelgeving.

Revitaliseringsproces voor gemeente

“Zo waren we eigenlijk al bezig toen we in aanraking kwamen met Cittaslow. Onze burgemeester kwam op een gegeven moment haar collega Arnoud Rodenburg tegen, burgemeester van de eerste Cittaslow-gemeente in Nederland, Midden-Delfland. Wij hebben toen niet bedacht wat Cittaslow voor ons kon betekenen, maar de vraag omgedraaid: wat kan Heerde betekenen voor Cittaslow? Kunnen anderen via het netwerk van Cittaslow leren van onze ervaringen? Want we waren al bezig met de vraag hoe je duurzaam met de streek om kan gaan, maar ook met de vraag hoe je dat vertaalt in het beleid. We hebben onze aarde niet gekregen om op te maken maar om door te geven.

“Cittaslow betekende wel een revitaliseringsproces voor de gemeente. Zo hebben we alle ambtenaren mee genomen langs drie fietsroutes Op deze manier hebben we ons ambtenarenkorps kennis laten maken met de streek. Dat klinkt raar, maar binnen de gemeente werken veel mensen van buiten. Ik leidde hen dan rond in Wapenveld, bij Erve IJzerman bijvoorbeeld. Maar we gingen ook langs bij de biologisch-dynamische veehouder Bertus Doppenberg in de uiterwaarden. Zulke mensen kunnen prachtig vertellen over hun bedrijf. Zo leerden de ambtenaren ook dingen te plaatsen, dat er bijvoorbeeld veel kunstenaars wonen en werken in Veessen. Sommigen waren jaren bezig met het zwembad, maar hadden geen idee waar het lag. Dat was soms wel pijnlijk. Maar op het moment dat je ze met de streek laat kennis maken, gaat het ook echt voor hen leven. Men steekt elkaar ook aan.

Streekproducten op de kaart

“De drie routes hebben we uitgewerkt tot toeristische fietsroutes. een streekproductenroute, een culturele route en eentje langs natuur en cultuurhistorie. Daarvan hebben we kaarten laten maken, en die hebben we nu eenmalig laten drukken. Want het moet wel uit de mensen zelf komen. Men moet niet het idee krijgen dat de gemeente het allemaal doet. Als de fietskaartjes op zijn, dan zal iemand anders ze opnieuw moeten laten drukken. En ook het onderhoud van de fietsroutes wordt gedaan door de bewoners en de bedrijven in de buurt.

“Hiermee hebben we ook de streekproducten op de kaart gezet. Het Veluws Stoofpotje, een bedrijf dat stoof van Veluws wild maakt, zit in Heerde. Er zijn diverse kleine brouwerijtjes die heerlijk bier brouwen. Op het Vrieze’s Erfgoed in Wapenveld malen ze oude granen, maar ze verkopen ook het Veluws graan-ei en de tomaten van Tuinderij Doorn uit Heerde. Ook in de supermarkten staan stellingen met streekproducten. En zelf zou ik graag de kruudmoes weer terug willen, echt Veluws. Via Cittaslow hebben we nu ook contacten met Slow Food Zwolle.

Ondernemersdagen

“We zoeken via Cittaslow uitwisseling, bijvoorbeeld via ondernemersdagen. Zo kwamen we in gemeente Borger-Odoorn bij een bijzondere ondernemer. Die had een camping, maar hij richtte zich vooral op de spiegeltent waarin hij regelmatig een band of een pianist organiseerde. Dan zei hij: u kunt ook bij me overnachten. Die camping zat continu vol. We hadden ondernemers uit Heerde mee, en die waren dol enthousiast. Wat we ook gaan doen is een voetbaltoernooi organiseren voor alle D-tjes uit de streek. Daarbij stellen we een team samen uit alle voetbalteams uit de gemeente, en voetballen we tegen een team uit een andere Nederlandse Cittaslow-gemeente.

“Na de negatieve spiraal kunnen we nu dus weer positieve beelden laten zien. Cittaslow is daarbij een extra waarborg dat het ook allemaal zorgvuldig gebeurt. De mensen moeten het zelf doen, en wij als gemeente zullen hen daarbij begeleiden. Je merkt ook dat er een revitalisering plaatsvindt. In het centrum van Wapenveld komen nu vijf nieuwe winkels. Je merkt dat gemeente Heerde leeft.”

Cittaslow

In Nederland zijn er vijf Cittaslow-gemeenten: Midden-Delfland, Borger-Odoorn, Alphen-Chaam, Vaals en Heerde. Wereldwijd zijn er 150 Cittaslow-gemeenten. Een Cittaslow-gemeente staat voor tien uitdagingen, volgens het manifest van Cittaslow.

  1. Een Cittaslow staat voor kwaliteit van leven
  2. Een Cittaslow stelt kwaliteit op prijs
  3. Een Cittaslow staat voor vooruitgang en maakt dit meetbaar
  4. Een Cittaslow geeft door middel van haar kwaliteiten betekenis aan de verhouding tussen stad en land
  5. Een Cittaslow handhaaft en ontwikkelt waardevolle landschappen en biodiversiteit
  6. Een Cittaslow handhaaft tradities en staat voor innovatie
  7. Een Cittaslow stimuleert regionale producten en korte voedselketens
  8. Een Cittaslow is een gemeenschap en biedt sociale cohesie
  9. Een Cittaslow is duurzaam voor de toekomstige Europese generaties
  10. Een Cittaslow is een middel bij bestrijding van oude en nieuwe armoede

 

Natuurbeheerders moeten leren ondernemen

Landwerk oktober 2011 – Zijn Duitsland en Polen het voorland van het Nederlandse natuurbeheer? Aankoop van landbouwgrond om dat om te zetten naar natuurgebied blijkt onhaalbaar rondom de Dümmersee en de Biebrza. Daar werken natuurbeheerders samen met boeren en andere ondernemers om tegen zeer lage kosten de natuur te beheren. Een noodzakelijk kwaad of goed ondernemerschap?

We lopen in Nederland achter met het betrekken van ondernemers bij het natuurbeheer. Dat leek vreemd genoeg de conclusie van de conferentie ‘Herstel van de verdroogde natuur gaat lukken’ die het Landelijk Steunpunt Verdroging op 15 september in Arnhem organiseerde. Mensen van waterschappen, provincies, gemeenten en natuurorganisaties luisterden daar in de ochtend naar presentaties van Nederlanders over beleid, geld, kansen en bedreigingen, maar zagen ’s middags buitenlanders die het wel lukt om boeren en andere ondernemers te betrekken bij het natuurbeheer.

Het probleem van de verdroging is simpel, maar de oplossing niet. De vegetatie in natte natuurgebieden kan zich niet voldoende ontwikkelen,omdat het waterpeil laag wordt gehouden voor andere functies, zoals de landbouw. En ondanks de instelling van 272 Topgebieden, waar de bestrijding van de verdroging topprioriteit moet zijn, wil dat maar moeizaam lukken.

Grondposities

De cijfers liegen er niet om. Hoofd Bureau Water van Provincie Noord-Brabant Jaap van der Schroeff toonde de resultaten van een vooruitgangsrapportage van LSV in 2009, waaruit blijkt dat toen in ongeveer een derde van de topgebieden geen problemen waren. Tien procent van de topgebieden hebben last van financiële problemen, dertien procent met het vinden van draagvlak en acht procent met een gebrek aan bestuurlijke steun. In de meeste gebieden, bijna de helft, waren er echter problemen met de grondposities. Veel grondeigenaren willen hun land niet verkopen en niet herinrichten als natuur, met als gevolg dat de voor de natuur schadelijke lage waterpeilen gehandhaafd blijven.

Daarmee benoemde Van der Schroeff een belangrijk pijnpunt in het Nederlandse natuurbeleid. Dat is sinds de instelling van de Ecologische Hoofdstructuur in 1990 voornamelijk gestoeld op het aankopen van gebieden om die, na een eventuele herinrichting, in te richten en te beheren als natuur. Dat is ingewikkeld, en met de hoge grondprijzen in Nederland bovendien ook duur.

Onzekerheid en hoop

Met de economische crisis en de politieke omwenteling in 2008 werd al snel duidelijk dat de aanpak om natuur te kopen niet langer financieel en politiek niet langer houdbaar is. De rijksoverheid heeft niet langer geld over om natuur te kopen, en in de kielzog van die beslissing krijgen ook provincies, gemeenten, waterschappen en natuurorganisaties het moeilijk. Op de vraag ‘wat dan?’ wordt veel gewezen naar publiekprivate samenwerking en private financiering, ondanks de ecologische kritiek op het agrarisch en particulier natuurbeheer.

In al deze onzekerheid hebben veel mensen de hoop gevestigd op de omvorming van het Gemeenschappelijke Landbouwbeleid (GLB) van de Europese Unie (EU), dat vanaf 2013 zijn beslag moet krijgen. Het idee is dat daarin geld beschikbaar komt voor maatschappelijke diensten – termen als ‘ecosysteemdiensten’ en ‘groenblauwe diensten’ doen daarbij al jaren de ronde – waarbij boeren en andere ondernemers tegen betaling diensten leveren die gunstig zijn voor de natuur.

Nieuwe wind

Zo waait er een nieuwe wind, die zowel in de weerbarstige praktijk van de verdrogingsbestrijding als in het veranderende natuurbeleid zijn weerslag krijgt. Conclusie: er moeten meer boeren en andere ondernemers bij het natuurbeleid en het waterbeheer worden betrokken.

Diederik van der Molen, projectleider Kaderrichtlijn Water (KRW) bij het ministerie van Infrastructuur & Milieu, noemde in zijn presentatie over de KRW een bedrijfsmilieuprestatieregister, in navolging van het door de industrie al gebruikte Europese Pollutant Release Transfer Register (PRTR), als een mogelijkheid om boeren te belonen op hun milieuprestaties. “Boeren zouden op vrijwillige basis maatregelen kunnen nemen die bovenwettelijk zijn, en worden daarvoor beloond.” Vanuit de EU is er steun om voor zulke milieuprestaties te betalen, stelde Van der Molen.

Geen medelijden

Uit het buitenland kwam geen medelijden met de Nederlanders. “Jullie denken dat jullie in een slechte situatie zitten”, hield Heinrich Belting van het in de Duitse deelstaat Niedersachsen het publiek voor. “In de toekomst is er minder geld. Wij hebben nooit geld gehad.”

Belting leidt al jaren een ecologisch succesverhaal in het 4560 hectare grote Natura 2000-gebied rond de Dümmersee, even ten westen van Hanover. Het gebied is dankzij verdrogingsmaatregelen uitgegroeid tot het eerste kerngebied voor weidevogels. Sinds de ingrepen is het aantal vogels sterk toegenomen en dankzij het opener geworden landschap is het broedsucces in het gebied vergroot. Daardoor kwamen reeds verdwenen vogels terug, zoals de kemphaan en de zomertaling, terwijl het aantal grutto’s verdubbelde en het aantal watersnippen zelfs verdriedubbelde. Nu is het gebied een soort voorraad van weidevogels voor het omliggende boerenland – een brongebied.

Aankoop onmogelijk

Aankoop was en is daarbij een onmogelijke opgave, rekende Belting voor. Daar zijn miljarden euro’s voor nodig, alleen al voor het vernatten van graslanden in Natura 2000-gebieden. In het kader van de Natura 2000 zijn er in Niedersachsen op maar liefst 500.000 hectare maatregelen tegen de verdroging nodig, aldus Belting, waaronder op zo’n 150.000 hectare ecologisch belangrijk grasland. De aankoop van 2500 hectare rondom de Dümmersee kostte veertig miljoen euro, dus is voor de aankoop van 150.000 hectare grasland een duizelingwekkende 2,4 miljard euro nodig. Met gelach liet het publiek merken dat zulke bedragen zelfs voor natuurliefhebbers wat hoog zijn.

Het ecologische succes is deels te danken aan de goede samenwerking met de 140 boeren rondom de Dümmersee. “Boeren huren land en maken winst”, vertelde Belting. Grote delen van het gebied zijn vernat, en de aangekochte landbouwgronden zijn omgevormd tot vogelweiden. Om het landschap open te houden moeten bomen en andere begroeiing verdwijnen. Seizoensbegrazing blijkt niet winstgevend, maar hooien wel. Dankzij een Europees project werden de speciale machines aangeschaft die op het natte land kunnen maaien, en zo’n 150 kilometer hekwerk aangelegd om bepaalde percelen bruikbaar te maken voor de landbouw. De verhuur levert 25 euro per hectare op, en dat halen boeren er nu uit. Belting verwacht dat er na de omvorming van de Europese Unie subsidie beschikbaar komt die het voor de boeren nog aantrekkelijker maakt.

Bastaardarend, korhoen en wolf

Tadeusz Sidor, de onderdirecteur van het Poolsefo, is op een vergelijkbare manier bezig om zonder geld aan natuurbeheer te doen. De Biebrza is een rivier in het noordoosten van Polen, en het nationale park ligt langs de rivier. Sidor en zijn collega’s zijn verantwoordelijk voor 150.000 hectare Natura 2000-gebied, vertelde hij, waarvan 60.000 hectare in het park. In het park is zeventig procent open land en dertig procent bos. Van dat open land is het overgrote deel grasland, iets wat in de loop van de eeuwen door mensenhand is gecreëerd. De biodiversiteit is bekend tot in Nederland, met duizend plantensoorten, bijna tweehonderd vogelsoorten, dertien soorten amfibieën en vijf soorten reptielen, met als hoogtepunten de bastaardarend, het korhoen en de wolf.

Langs de Biebrza is net als in Nederland de grondpositie een probleem. “58 procent van het nationale park is staatseigendom, maar 42 procent is privébezit”, vertelde Sidor. “Er zijn zo’n 17.000 eigenaren met 12.000 gebiedjes die vaak kleiner zijn dan één hectare. Daarnaast zijn er veel onduidelijkheden over de grenzen.” Er zijn voor het gebied drie vormen beheer ontwikkeld voor het behoud van het cultuurlandschap van de laaglandrivier – strikte bescherming, actieve bescherming en landschapsbescherming – maar die zijn dankzij de versnipperde eigendomsstructuur nauwelijks uit te voeren.

Biobrandstof

Vanaf 2008 is het nationale park begonnen om gebieden in het park te verhuren aan boeren en andere ondernemers uit de omgeving. Het aantal verhuurde hectare steeg sindsdien van 4500 naar 8500 in 2009. “Voor ons is het het belangrijkste dat we de ecologische successie stoppen”, vertelde Sidor. “Boeren mogen niet eerder maaien dan na het broedseizoen. Het gras wordt gebruikt als veevoer maar er worden ook pallets van gemaakt om te dienen als biobrandstof.”

“Het is winstgevend, want de EU ondersteunt de boeren”, vertelde Sidor. Vanuit de eerste pijler van het GLB is er honderd euro per hectare beschikbaar ter ondersteuning van de landbouwproductie, vanuit de tweede pijler is er geld voor het beheer van grasland voor de vogels en de vegetatie. “Dat levert genoeg geld op als het areaal maar groot genoeg is en als het contract lang duurt, het liefst zo’n tien jaar.”

Grootschalig investeren

Aankoop van grond is ook voor Sidor geen optie. “Dat kost duizend euro per hectare bij moeras en drieduizend euro per hectare voor weidegrond”, stelt hij. Daarom wil het nationaal park investeerders interesseren om grootschalig te investeren in de grote en aparte machines met rupsbanden die nodig zijn om de weide te maaien. “Die investeringen zijn de grootste kosten, en de enige winst is het geld dat uit Europa komt.” Die investeringen kunnen dus alleen uit als het mogelijk is om grote oppervlakten tegelijkertijd te maaien. “Als we duizend landeigenaren kunnen laten samenwerken om een loonwerker in te huren, dan gaat dat lukken.”

Sidor wil toe naar een systeem waarin ondernemers roulerend delen van het park maaien, zodat de openheid behouden blijft. “Het gaat ook om werkgelegenheid”, stelt Sidor. “De helft van de Poolse bevolking leeft nog op het platteland, en dertig procent is afhankelijk van de landbouw. Het gaat niet alleen om de natuur, maar ook om het aantrekkelijke landschap, het toerisme en de waterberging. Er is steeds meer toerisme, eerst veel buitenlanders maar nu ook steeds meer Polen.”

Ecologische doelen

Over de ecologische doelen die voor Natura 2000 in het gebied van het nationale park moet worden nagestreefd is Sidor somber en realistisch. “We weten nauwelijks wat de ecologie en wat de soorten nodig hebben. Ons primaire doel is het open houden van 30.000 hectare weidegrond, en er was geld om nauwelijks een duizend hectare te maaien.” Het is dus roeien met de riemen die Sidor en zijn collega’s tot de beschikking staan.

Tijdens de discussie aan het einde van het symposium bleek dat de praktijk uit Duitsland en Polen niet zo ver verwijderd is van het Nederlandse natuurbeheer. In tijden van bezuiniging zijn alle ogen op Europa gericht, zo leek het, want iedere spreker had wel een voorbeeld van hoe de verandering van de GLB kan helpen bij het financieren van het voor Natura 2000 broodnodige natuurbeheer.

Ondernemende natuurbeheerder

Albert Corporaal sprak aan het eind over de ‘ondernemende natuurbeheerder’ die nodig is. De Britse consultant Paul Silcock van Cumulus bleek ook zeer verbaasd over de sterke scheiding tussen natuur en landbouw, toen bleek dat natuurorganisatie in Nederland geen geld mogen ontvangen van de eerste pijler van het GLB. “I was staggered”, stelde hij.

Al met al lijken de armere gebieden in Noord-Duitsland en Noordoost-Polen een voorland voor wat er in het rijkere Nederland ook kan en misschien wel moet gebeuren. In plaats van het aankopen van landbouwgronden zal de nadruk bij het Nederlandse natuurbeheer wel kunnen komen te liggen op het samenwerken met ondernemende types uit de landbouw of elders, om via creatieve manieren de kosten voor dat beheer te verminderen. De grote vraag is natuurlijk of dat op dezelfde grote schaal kan als in Polen. En Belting stelde bij zijn presentatie ook nog een belangrijke voorwaarde om te zorgen dat de landbouw ook daadwerkelijk rondom een natuurgebied kan samenwerken met de natuurbeheerders, namelijk een goede landbouwstructuur. Het natuurbeheer moet passen in het boerenbedrijf, en in alle boerenbedrijven.

Traditionele schaapskudde dreigt te verdwijnen

De schaapsherder die met zijn kudde schapen de heide begraast dreigt uit te sterven. Alterra onderzocht de ecologische en economische effectiviteit van schaapskuddes en komt tot de conclusie de traditionele schaapskudde gered kan worden als die beter en meer ingezet worden bij het natuurbeheer. Op dijken bijvoorbeeld.

Wb, weekblad voor Wageningen UR, mei 2003

De gescheperde schaapskuddes – kuddes met herder – zijn erg efficiënt en effectief als grazers in natuurgebieden. “Je bent met gescheperde schaapskuddes heel flexibel”, beschrijft onderzoeker dr Berien Elbersen de voordelen van het grazen met schaapskuddes. “Je kunt de schapen goed sturen, afhankelijk van het terrein of de periode in het seizoen.” Vooral op de in Nederland versnipperde en zeldzame stukken schraal natuurgebied, zoals heide en kalkgraslanden, zijn de schapen effectief, juist omdat je de graasdruk zo goed kan regelen dankzij de traditionele werkwijze van de schaapsherder.

Het probleem is dat de schaapsherder door die traditionele werkwijze nauwelijks een droge boterham verdient aan de kudde. Particuliere schaapsherders overleven voornamelijk dankzij de vleesproductie, maar verdienen vaak niet meer dan het minimumloon. Als ze een normaal salaris zouden ontvangen volgens de CAO Bosschap zou elke particuliere kudde meer dan dertigduizend euro per jaar verlies draaien, berekenden de onderzoekers. Schaapsherders in dienst van stichtingen weten uit recreatie meer inkomsten te genereren, maar draaien gemiddeld meer dan 2600 euro verlies.

Als de schaapsherders niet betaald gaan krijgen voor het natuurbeheer zal de kennis die ze daarover hebben verdwijnen, stelt Elbersen. Ze verwacht dat schaapsherders door de financieel penibele situatie gedwongen zijn om zich meer te richten op zaken die geld opleveren, zoals vleesproductie en recreatie. De kennis die de herders hebben over natuurbeheer dreigt dan te verdwijnen. Dat is jammer, vindt Elbersen, juist omdat de schaapskuddes zo efficiënt en effectief zijn in het beheer.

Volgens Elbersen zouden de schaapskuddes dan ook meer én betaald ingezet moeten worden voor natuurbeheer. De ongeveer dertig schaapskuddes die Nederland rijk is, zouden voor een miljoen euro per jaar aan natuurbeheer kunnen werken. Schapen kunnen bijvoorbeeld meer ingezet worden bij het onderhoud van dijken. “Dat is veel goedkoper dan maaien”, stelt Elbersen. “Daar hebben de waterschappen nog geen idee van.”

 

De liefde voor natuur is een bundel verhalen – Leve de variatie aan mensennatuur

Lengkeek, Jaap & Woestenburg, Martin (2003). De liefde voor natuur is een bundel verhalen. In: Woestenburg, Martin, Buijs, Arjen & Timmermans, Wim (2003). Wie is bang voor de stad? Essays over ruimtelijke ordening, natuur en verstedelijking. Wageningen: Blauwdruk.

Een zonnige zondag op de Posbank betekent topdrukte in de door schapen afgegrazen heide: auto’s halen fietsers in, wandelaars lopen in file, picknickbankjes zitten afgeladen met rustende dagrecreanten. Is dit natuur? De ecoloog heeft vraagtekens. De heide die elk jaar de heuvels paars bloeit is niet natuurlijk, maar moet met schaapkuddes en Schotse hooglanders van gras ontdaan worden. De fietsers, wandelaars en automobilisten twijfelen niet. Dit is natuur, sterker nog, dit is de Nederlandse natuur op zijn mooist.

Een ding is wel duidelijk. Sinds het begin van de jaren tachtig bepaalde de ecoloog wat natuur is in Nederland, maar die tijd is voorbij. De natuur is van het volk zelf geworden. Er heeft zich in de laatste decennia een soort evolutie voltrokken in het landelijk gebied, of beter gezegd een metamorfose. Het platteland is van de traditionele productieruimte van de landbouw omgetoverd tot een multifunctionele consumptieruimte voor de stedeling. Kortom: de burger of de consument is nu het richtpunt in het landelijk gebied.

Die democratisering van de natuur, of beter gezegd het besef dat natuur een consumptiegoed is, is recent ingedaald in de burelen van politiek Den Haag. ‘Mensenwensen’ werd als toverwoord gelanceerd. Toch is de praktijk van alledag nog niet echt veranderd. Het beleidsveld recreatie valt nog steeds onder een andere directie van het ministerie van LNV dan het beleidsveld natuur, en toerisme is grotendeels het werkveld van het ministerie van Economische Zaken. En in de praktische, alledaagse werkelijkheid van natuurbeschermers en recreatieondernemers is de scheiding tussen natuur en recreatie niet kleiner.

Natuurlijk is er vooruitgang geboekt. De boswachter is niet langer de gesloten, met knickerbockers uitgeruste buitenmens. In natuurgebieden van Staatsbosbeheer en Natuurmonumenten leggen gedreven oud-onderwijzers uit hoe de natuur wordt beheerd en waarom. En VVV-Arnhem maakt reclame voor een nieuw type boswachter, de Veluweranger: ‘Veluwerangers zullen bezoekers van het Veluwe-paviljoen op een onderhoudende manier laten kennismaken met de Veluwse natuur’. Ook de campinghouder wil niet simpelweg meer ruimte, maar zoekt bij de uitbreiding van zijn bedrijf advies van ecologen, en maakt zich sterk voor een duurzaam en milieuvriendelijk gebruik van de omringende natuur.

Duidelijk is dat met de toenemende inbreng van de mondige burger zowel de politiek, het beleid als de ondernemers het spoor bijster zijn. Zo lijkt het natuurbeleid nog steeds te veel bepaald door ecologen en andere mensen die veel hebben met hoogwaardige natuur. Recent onderzoek van sociaal geografe Tialda Haartsen van de Universiteit Groningen toont aan dat de beeldvorming over het platteland meer bepaald wordt door de beelden die beleidsmakers, politici en wetenschappers ervan schetsen dan van de werkelijkheid. Econometriste Helena Berends van Alterra berekende dat bij de onderzoeken naar de natuurwensen van Nederland, het grote project Operatie Boomhut van het ministerie van LNV, alleen deze elite wordt gehoord. En recreatieonderzoeker Janine Caalders stelt in haar dissertatie dat de toeristische sector in het landelijk gebied vaak het ondergeschoven kindje is, mede dankzij de gebrekkige organisatie en de naar binnen gerichte houding van de sector zelf.

Het zicht op wat de burger wil is, sinds twintig jaar geleden de ecologen de alleenheerschappij over natuur naar zich toe trokken, ook verminderd. De mensen die het over de natuur voor het zeggen hebben, die fysiek en feitelijk bepalen welke vormen van natuur worden behouden en ontwikkeld, hebben weinig zicht op de wensen van het volk ten aanzien van diezelfde natuur. Dat is natuurlijk niet zo verwonderlijk. Grote ijsjesfabrikanten hebben nog altijd veel moeite om het juiste publiek voor het juiste ijsje te vinden, en autodealers hebben weliswaar databestanden waarin ze hun klanten tot op de postcode in allerlei demografische aspecten kunnen analyseren, maar dat betekent nog niet dat ze weten welke auto mensen willen kopen.

Dat is namelijk het probleem van de democratisering van de natuur. Er is na de alleenheerschappij van de ecoloog een leegte ontstaan waarin alles mogelijk is. Want wie heeft nu gelijk over de Posbank? De ecoloog of de recreant? Beiden en geen van beiden, zouden wij zeggen. De ecoloog en de recreant twisten over het feit dat het ecologisch meest waardevolle stukje Posbank tegelijkertijd ook toeristisch de meeste waarde in zich bergt, maar het zijn maar twee van de vele verhalen die over de Posbank verteld kunnen worden. Zo organiseerden omwonenden zich in het Overkoepelend Comité Posbank (OCP), in eerste instantie om de wegafsluiting voor gemotoriseerd verkeer tegen te gaan, later om hun eigen wensen en genoegens aan de beheerders van Natuurmonumenten duidelijk te maken. En daarnaast is er nog de eenzame mountainbiker die de heide van de Posbank gebruikt als decor voor zijn lichamelijke uitputtingsslag, de vogelaar die soorten wil scoren, of de vlinderliefhebber op zoek naar een speciale soort. Onder de natuur ligt bovendien ook nog een verhaal verscholen, het verhaal van de schrale landbouwgronden met wildwallen en een holleweg waar de boswachter mooi over kan vertellen.

Zo zijn er eindeloos veel verhalen die allemaal hun eigen juistheid en waarde hebben. Dat is onbevredigend maar veelzeggend, want daarmee is het debat over de natuur van Nederland veranderd van een ecologisch debat naar een vraagstuk over de waarden en normen die mensen verbinden aan natuur. Mensen verlenen natuur een betekenis middels hun activiteiten. De vogelaar beweegt zich met een grote kijker en praktische kleding door de natuur op zoek naar nieuwe soorten voor zijn jaarlijst. De langeafstandswandelaar loopt wandeletappes van meer dan veertig kilometer door stad en land. Een ouder paartje fietst zondagmiddag een uurtje rond over de Rijndijk, en geniet van het ritje met de pont. En de Marokkaanse familie picknickt met eigen eten in het Vondelpark, terwijl ze kijken naar de skaters op de paden en de stedelijke zonaanbidders op het gras. Vanuit die activiteiten ontstaan waarden die mensen hechten aan natuur.

Willen we de Nederlandse natuur ook de natuur van de Nederlanders maken, dan moeten we leren luisteren naar de verhalen van al deze mensen. De tijd is gekomen dat politici, beleidmakers, wetenschappers, maar ook ondernemers zich meer interesseren voor wat het volk, de recreant, van de natuur in Nederland vindt.

Dat klinkt erg democratisch, maar is tegelijkertijd problematisch. Want wie is die recreant? Het antwoord op die vraag ligt besloten in de gevleugelde uitspraak van Evelyn Waugh: “The tourist is the other fellow”. Net als de toerist is de recreant is ook altijd die ander. Niemand voelt zich recreant, en niemand identificeert zich als recreant. Niet voor niets dat de recreatie een zo ongrijpbaar en onindeelbaar beleidsveld is. Het is moeilijk grip te krijgen op een doelgroep, laat staan op een aantal verschillende doelgroepen, als die doelgroep zich niet als zodanig wil identificeren. Telkens blijkt de recreant weer iemand anders dan men dacht. En telkens weer wordt natuur op een andere manier door hem geïnterpreteerd.

Toch is er een overeenkomst tussen al die verschillende recreanten in het landelijk gebied, en dat is hun liefde voor de natuur. Natuurlijk, bij iedereen wordt de liefde anders verteld, bij iedereen heet de natuur anders, maar toch is die liefde een goed uitgangspunt om de relatie tussen natuur en recreatie of tussen de ecoloog, de recreant en de toerist nader te duiden. Dat kunnen we doen door een vergelijking te maken van de houding die mensen aannemen tegenover natuur met de opeenvolgende fasen in de liefde, namelijk de flirt, de aanspraak, het afspraakje, de verliefdheid, en ten slotte de vaste relatie. In die vijf verschillende fasen varieert de individuele beleving telkens, en is de houding die mensen aannemen tegenover hun geliefde telkens anders gedefinieerd.

De flirt is vrijblijvende hofmakerij. Flirters staan open naar andere mensen, maar slechts in beperkte mate. Echt serieus bedoelt de flirter het nafluiten van mooie benen of het naroepen van een lekker kontje niet. Flirten is amusement, een spel dat mensen even buiten het alledaagse brengt, het is een show voor de flirter zelf, degene die nagefloten wordt maar ook voor het omringende publiek. Daarom zit er weinig echt spannends aan, maar ook niet echt iets bedreigends. De grenzen aan het betamelijke zijn duidelijk, en de flirt is meestal bedoeld als een openbare uiting van eigendunk, bravoure en bewondering.

Natuur is een prachtige omgeving om te flirten, om aan anderen te tonen wat je waard bent in de openbaarheid. Op het strand showen jongens en meisjes hun lichaam, paartjes flaneren in het park, en mountainbikers tonen hun uithoudingsvermogen in het bos. De omgang met de natuur is net zo vrijblijvend als het flirten zelf. Mensen zoeken amusement, en de omgeving moet navenant gezellig zijn. Dat betekent strandtenten en vooral zon op het strand, een hotdog en een blikje cola in het park, en zo nu en dan een vos op het rulle pad van de mountainbiker. Er worden geen ecologische eisen gesteld aan de natuur, het moet gewoon een gezellige en groene openbare ruimte zijn. In de activiteit zit de prikkeling.

Wie aanspraak zoekt, zoekt afleiding. Aanspraak betekent iets onverwachts, het is het vrijblijvend aftasten van elkaar. Er is durf voor nodig om aanspraak te maken, en er is lef nodig om die aanspraak te durven aanvaarden. Wat dan ontstaat is een plotselinge verkering die tegelijk een onvoorziene en onduidelijke claim is. De jongen die het meisje aanspreekt wil meer, maar zelfs als het meisje iets terug zegt, blijft het een spel van aftasten van wat mogelijk en onmogelijk is, wat gewenst en ongewenst.  Het is een spel van een onvermoed maar welwillend aanvaard opdoemen van allerlei rechten en plichten. Het meisje en de jongen zijn ontdekkingsreizigers van hun eigen waarden en normen, van hun eigen belevingswereld, en hoe die passen bij die van de ander. Maar vrijblijvend blijft het.

Bij die ontdekkingstocht is de omgeving niet meer dan het decor waarin mensen een korte tijd kunnen ontsnappen aan het gewone leven. Mensen verwachten dan ook niets van de natuur die ze bezoeken, behalve rust en openheid. Mensen willen er even uit, een frisse neus halen, en als ze in het voorbijgaan een buizerd zien of van een mooi uitzicht kunnen genieten is dat alleen maar meegenomen. De aanspraak die mensen maken op de natuur is puur het claimen van rust; in ruil daarvoor willen ze zich graag onderwerpen aan regels die er aan hen gesteld worden door bijvoorbeeld terreinbeheerders. Wandelen over gemarkeerde natuurpaden is een voorbeeld of fietsen over de fietspaden op de heide.

Een afspraakje betekent interesse. Het is een overeenkomst, er wordt iets vastgelegd, en daar houdt men zich aan. Mensen gaan met elkaar uit eten, naar de film, in de verwachting dat ze elkaar tijdens die afspraak zullen vinden en herkennen. Het is geënsceneerd, door beiden en voor beiden, geïntrigeerd als beiden zijn in het beeld dat ze van elkaar hebben en de verhalen die ze elkaar vertellen. In een afspraakje wordt de aanvankelijke verleiding die mensen voor elkaar voelen gekanaliseerd in een prikkelend samenzijn met onzekere uitkomst. Het doel van de prikkeling is een gelijkwaardig prettig gevoel, het samensmeltende idee dat beiden zich tevreden tonen over de film, het eten en het gezelschap. Maar dat lukt natuurlijk niet altijd.

Mensen kunnen ook een afspraakje maken met de natuur. Mensen worden met verhalen gemobiliseerd om kennis te maken met natuur. Zo is het Fochtelooërveen voor de argeloze bezoeker een relatief betekenisloos, open en drassig landschap. Maar mensen die op de televisie hebben gezien dat er kraanvogels broeden, worden geprikkeld voor een bezoekje. De interesse die ze tijdens het bezoek tonen, leert hen dat het Fochtelooërveen een van de weinige hoogveengebieden is van Nederland, en de plaggen die duidelijk zichtbaar in het landschap liggen, doen denken aan de beschrijving die Thomas Rosenboom gaf van veenarbeiders in zijn boek ‘Publieke werken’. Zo worden mensen verleid door de verhalen die het gebied in zich berft, en groeit het bezoek voor de geïnteresseerden uit tot een wederzijdse aftasting tussen mens en natuur.

Verliefdheid is de sublieme spanning, het ligt op de grens tussen pijn en geluk. Verliefde mensen raken vervuld van een sterk verlangend maar onrustig makend gevoel, ze worden overheerst door een magnetisch en onregelbaar gevoel van aantrekking en afstoting. Maar ze moeten er wel voor open staan. Als dat gebeurt lijken verliefde mensen deel van elkaar te willen uitmaken, ze willen samen een zijn.

Verliefd worden op natuur kan ook, of je nu ecoloog bent of niet. Het zijn de zeldzame momenten dat de bezoeker een sublieme ervaring doormaakt, de momenten dat je als mens dat overweldigende gevoel krijgt dat je deel uitmaakt van een groter geheel dat adembenemend en nauwelijks te bevatten is. Het plotselinge uitzicht vanaf een berg of heuvel, de enorme schittering en stilte van de sterrennacht, de golvende zee geelbloeiende zonnebloemen in de felle zon, de uitgestrektheid van de woestijn, of de geuren en klanken van de tropen. Het zijn momenten waarop mensen pijnlijk voelen dat onderdeel uitmaken van de natuur, maar dat tegelijkertijd de afstand met die natuur oveweldigend groot is. ‘Love hurst’, zong glitterrockband Nazareth terecht.

De vaste relatie is de institutionalisering van de liefde. Tussen man en vrouw ontstaan vaste conventies, zoals ontbijtrituelen, een regelmatig seksleven, een verzameling van veelgebruikte kooswoordjes en ingebakken ergernissen. Er ontstaat een routine die makkelijk tot sleur wordt, maar tegelijkertijd zet de diepere liefde zich vast in beide geliefden. De ander wordt gekend, vertrouwd en geliefd, ook in de meest ontluisterende momenten. Man en vrouw horen dan ook bij elkaar, ze zijn elkaars eigendom, en ze leveren strijd met mensen die dat durven te betwisten.

Mensen die dagelijks hun hond uitlaten in een park, een bos of een uiterwaard gaan een vaste relatie aan met die natuur. Ze kennen na al die jaren alle paadjes, alle struiken, en wellicht zelfs de vogels die elk jaar terugkomen. Die relatie kan zich zo verdiepen dat mensen ook de cultuurhistorische en ecologische geheimen van het gebied willen weten. Mensen eigenen het stuk natuur toe door hun dagelijkse omgang met het gebied of door het opdoen van specifieke historische of ecologische kennis over het gebied. Het gebied is van hen, en elke ingreep van buiten wordt als een persoonlijke aanval gezien. In bredere zin zien we dat bij ecologen terug. Die zijn vertrouwd met natuur, ze kennen de nukken en de imperfecties, maar houden de schat het liefst voor zichzelf.

De vaste relatie met de natuur is de grondslag voor de vele machtsstrijden die spelen rond natuurgebieden. Op de Posbank hebben we de ecoloog, de dagrecreant, de boswachter, de omwonenden, de automobilist, de motorrijder, de mountainbiker, de vogelaar, de hobbyist met zijn modelvliegtuigje, enzovoorts. Het zijn jaloerse echtgenoten die anderen ‘hun’ natuur niet gunnen. De verhalen die ze vertellen over hun dagelijkse of wekelijkse omgang met die natuur zijn de wapens in de liefdesstrijd. Emotie is de drijfveer; de ratio is daaraan ondergeschikt.

De vijf fases in de liefde die we hierboven noemen – de flirt, de aanspraak, de afspraak, de verliefdheid en de vaste relatie – zijn niet toevallig gekozen. Ze sluiten aan bij de ervaringswerelden die de Britse socioloog Erik Cohen al in 1979 koos om de verschillende ervaringen van toeristen in te kunnen delen. In de afgelopen decennia is deze typologie in Wageningen toegepast op de recreatie in het landelijk gebied. Daaruit komen vijf ervaringswerelden voort met als kernwoorden amusement, afleiding, interesse, vervoering en toewijding. Het zijn eigenlijk verschillende stadia en intensiteiten van de manier waarop mensen tegen hun wereld aankijken.

Diezelfde ratio maakt het voor mensen met meer afstand tot de alledaagse werkelijheid – wetenschapper, beleidmakers, politici – aantrekkelijk om de verschillende houdingen ten aanzien van natuur die uit deze analogie voortvloeien, praktisch in te zetten voor de inrichting en het beheer van de Nederlandse natuur. Dat is zeker mogelijk, want in de vijf ervaringswerelden zijn duidelijk de glijdende schalen zichtbaar van de verschillende manieren waarop mensen omgaan met natuur. De manier waarop natuur wordt ervaren is telkens afhankelijk van een ingewikkelde balans tussen openbaar en individueel, spanning en beheersing, vrijblijvendheid en verplichting, verrassing en voorzienigheid, vlakheid en diepte of echt en gekunsteld. Zo is de flirt met natuur een openbaar gebeuren, met vrijblijvende spanning, een voorziene verrassing met een vlakheid die echt overkomt. De verliefdheid daarentegen is vooral individueel, het is een spannende beheersing, verplichtend en verrassend, zeer diep en zeer echt.

Daardoor wordt het verleidelijk om de vijf ervaringswerelden in de inrichting en planning van de natuur te gebruiken als een soort receptenboekje met panklare oplossingen voor de mensenwensen ten aanzien van natuur. Dat is onzin. Een snufje flirt, een theelepeltje afspraak en een pond vaste relatie is geen waarborg voor een goede mensennatuur. Er zijn echter voldoende voorbeelden om aan te geven dat de manier waarop ondernemers, natuurorganisaties en overheden proberen natuur en mens te combineren lang niet altijd goed is voor de natuur of voor de mens. In het kloeke boek ‘Pret – Leisure en landschap’ van NRC-journaliste Tracy Metz zijn zonder moeite honderden vormen van vermaak te vinden waarin natuur eendimensionaal tot attractie is omgetoverd, of het nu gaat om lopen door de kronen van de bomen, het fietsen langs de forten van de vele waterlinies, het raften in de Ardennen, of het wandelen langs met gekleurde paaltjes afgezette routes.

Het voorbeeld van de Posbank laat zien dat er alleen al op dat kleine postzegeltje natuur tot wel tien soorten verschillende verhalen over natuur gebezigd worden, als drijfveer om met natuur bezig te zijn, maar ook als verantwoording voor de manier waarop men met die natuur bezig is. Zoals gezegd moeten wetenschappers, beleidmakers en politici leren luisteren, juist naar die enorme variatie aan verhalen die er leven onder de Nederlandse bevolking. Het gaat ons om de variatie, en daarvan is zowel qua natuur als qua natuurbeleving voldoende voor handen in Nederland. Want ondanks de hoge bevolkingsdruk hebben we nog steeds veel natuur die zelfs in Europees opzicht ecologisch interessant is. Bovendien is er nergens in Europa op zo’n klein oppervlak zo’n grote ecologische en landschappelijke diversiteit te vinden. Die diversiteit staat borg voor een even grote, en zo niet grotere, variatie aan beleving.

Nederland is een hoog verstedelijkte maatschappij met een hoge biodiversiteit, maar nergens in Nederland vinden we de werkelijk enorme bevolkingsdruk zoals in New York of Londen of de echte ongerepte natuur zoals in de Amazone of de Rocky Mountains. In de natuur is overal de hand van de mens zichtbaar, maar in de stad is overal de hand van de natuur zichtbaar. Dat moet hoop geven, als we maar durven om niet al te eendimensionaal – ecologisch, cultuurhistorisch, landbouwkundig, recreatief, toeristisch, economisch – met die historisch gegroeide samenvlechting van stad en natuur om te gaan. Het gaat er daarbij volgens ons om dat er in eerste instantie meer wordt geluisterd en gekeken naar wat mensen in natuur zoeken. De hierboven uiteengevouwen vijfdeling in soorten liefde en ervaringswerelden zou wat ons betreft een geschikt analysekader zijn om te komen tot een soort beleidsmarketing. Zodat bestuurders gestructureerd leren luisteren naar de burgers.