Op grootschalige manier kleinschalig beheren

Opvallend, de volgorde die Jap Smits en Jinze Noordijk in hun boek Heidebeheer aanhouden voor de aanpak van een heidegebied. Allereerst moet een heidebeheerder kennis opbouwen over dat gebied – dat is logisch. Daarna richten de Staatsbosbeheer-boswachter van de Strabrechtse Heide en de bioloog van EIS-Nederland zich echter niet op beheermaatregelen voor het in stand houden van de aanwezige planten en dieren. In plaats daarvan kiezen ze er voor om eerst rekenschap te geven van het ‘volledig heidelandschap’, en richten ze zich op het belang van de inrichting daarvan.

Landwerk, augustus 2013

Jap Smits en Jinze Noordijk, Heidebeheer – Moderne methoden in een eeuwenoud landschap, KNNV Uitgeverij, ISBN 9789050114622, 19,95 euro

“Een goed heidebeheer speelt zich vaak af op kleine schaal”, schrijven Smits en Noordijk als verantwoording voor hun nadrukkelijke keuze voor een integrale en samenhangende aanpak van heidebeheer. Ze praten dan ook niet zozeer over planten of dieren, maar over beheertypen. Daarbij gaat het natte, droge, heuvelachtige, drassige, gesloten of open plekken in de heide met specifieke omstandigheden en microklimaat waar droge en natte heide, zandverstuivingen, bossen, vennen en andere vegetatietypen zich op een bepaalde manier ontwikkelen. Heidebeheer draait om het inrichten van het heidelandschap met veel variatie in beheertypen en veel overgangen tussen beheertypen.

De heide is een complex en dynamisch systeem dat je met kleine ingrepen moet sturen, zeggen Smits en Noordijk in andere bewoordingen, en de inrichting van dat systeem is bepalend voor de uitkomst van die ingrepen. Dat is het altijd geweest. Het heidelandschap is ontstaan door boeren die schrale gronden gingen gebruiken als begrazingsgrond. Mest gebruikten ze voor hun akkers en daarnaast haalden ze hun inkomen uit de verkoop van wol en vlees. De internationale markt voor die producten bepaalde de intensiteit waarmee de boeren de heide begraasden. Soms leidde dat tot overbegrazing en het compleet verzanden van heidevelden, vaker werden de meestal wat vruchtbaardere heidevelden ontgonnen voor meer productieve landbouwmethoden. Daarom zijn in Nederland alleen op de allerarmste gronden heidevelden over gebleven.

Vanaf de jaren tachtig is de heide het terrein van de natuurbeheerder. In de jaren tachtig begon men met grootschalige herstelwerkzaamheden. Enorme arealen heide werden geplagd om de vergrassing en verzuring van de heide te verminderen, met als gevolg dat veel heidevelden nu monomane vlaktes vol heidestruiken zijn, zonder veel leven. Dat plaggen was als restauratiemaatregel wel succesvol, schrijven Smits en Noordijk, maar had wel vergaande gevolgen voor het bodemleven. Nu is duidelijk dat met plaggen niet alleen de stikstof maar ook de fosfor uit de bodem verdwijnt, en die is essentieel als voeding voor dat bodemleven die weer als basis dient voor het insecten- en vogelleven bovengronds.

Het plaggen is wel een mooi voorbeeld van hoe Smits en Noordijk de beheermaatregelen in Heidebeheer beschrijven en aanpakken. In het moderne heidebeheer worden heidegebieden niet meer helemaal maar deels geplagd, volgens het ‘visgraatmodel’ waarvan een mooie foto op de kaft staat. Passend in de kleinschalige aanpak van het heidebeheer die Smits en Noordijk voorstaan, want “op deze wijze kan er op een grootschalige manier kleinschalig geplagd worden”. Op een vergelijkbare manier beschrijven de auteurs de begrazing, het verwijderen van bomen en bossen, het branden, het maaien en de aanleg van permanente en tijdelijke akkers.

Zo komt uit Heidebeheer een beeld naar voren van een natuurbeheer dat sterk is geënt op de eeuwenoude agrarische historie van de heidegebieden, maar ook lessen trekt uit de jonge geschiedenis van het natuurbeheer. Telkens opnieuw kiezen Smits en Noordijk er daarbij voor om oude, veelal grootschalige beheermaatregelen als het ware uiteen te rijten in kleinschaligere ingrepen die goed op elkaar aansluiten en passen bij de inrichting van het heidelandschap. En duidelijk is ook de boodschap dat dat heidelandschap groot genoeg moet zijn om in al zijn complexiteit te kunnen overleven. Op grootschalige manier kleinschalig beheren, dat lijkt de kernboodschap van Heidebeheer.

Traditionele schaapskudde dreigt te verdwijnen

De schaapsherder die met zijn kudde schapen de heide begraast dreigt uit te sterven. Alterra onderzocht de ecologische en economische effectiviteit van schaapskuddes en komt tot de conclusie de traditionele schaapskudde gered kan worden als die beter en meer ingezet worden bij het natuurbeheer. Op dijken bijvoorbeeld.

Wb, weekblad voor Wageningen UR, mei 2003

De gescheperde schaapskuddes – kuddes met herder – zijn erg efficiënt en effectief als grazers in natuurgebieden. “Je bent met gescheperde schaapskuddes heel flexibel”, beschrijft onderzoeker dr Berien Elbersen de voordelen van het grazen met schaapskuddes. “Je kunt de schapen goed sturen, afhankelijk van het terrein of de periode in het seizoen.” Vooral op de in Nederland versnipperde en zeldzame stukken schraal natuurgebied, zoals heide en kalkgraslanden, zijn de schapen effectief, juist omdat je de graasdruk zo goed kan regelen dankzij de traditionele werkwijze van de schaapsherder.

Het probleem is dat de schaapsherder door die traditionele werkwijze nauwelijks een droge boterham verdient aan de kudde. Particuliere schaapsherders overleven voornamelijk dankzij de vleesproductie, maar verdienen vaak niet meer dan het minimumloon. Als ze een normaal salaris zouden ontvangen volgens de CAO Bosschap zou elke particuliere kudde meer dan dertigduizend euro per jaar verlies draaien, berekenden de onderzoekers. Schaapsherders in dienst van stichtingen weten uit recreatie meer inkomsten te genereren, maar draaien gemiddeld meer dan 2600 euro verlies.

Als de schaapsherders niet betaald gaan krijgen voor het natuurbeheer zal de kennis die ze daarover hebben verdwijnen, stelt Elbersen. Ze verwacht dat schaapsherders door de financieel penibele situatie gedwongen zijn om zich meer te richten op zaken die geld opleveren, zoals vleesproductie en recreatie. De kennis die de herders hebben over natuurbeheer dreigt dan te verdwijnen. Dat is jammer, vindt Elbersen, juist omdat de schaapskuddes zo efficiënt en effectief zijn in het beheer.

Volgens Elbersen zouden de schaapskuddes dan ook meer én betaald ingezet moeten worden voor natuurbeheer. De ongeveer dertig schaapskuddes die Nederland rijk is, zouden voor een miljoen euro per jaar aan natuurbeheer kunnen werken. Schapen kunnen bijvoorbeeld meer ingezet worden bij het onderhoud van dijken. “Dat is veel goedkoper dan maaien”, stelt Elbersen. “Daar hebben de waterschappen nog geen idee van.”